Terug naar overzicht

Zomerreeks Bijzondere juristen #7: Ben Telders – geslappt avant la lettre


Juristen en wiskundigen zijn geen natuurlijke bondgenoten. Misschien is dat wel de verklaring waarom juristen de wetten van het perspectief soms weten te tarten: hoe verder weg, hoe groter ze lijken. In elk geval ben ik zelf al gauw geneigd bij om ‘grote juristen’ ver weg te zoeken of in het verleden te graven – en ik ben de enige niet, getuige de mooie bijdragen die al in deze reeks verschenen. Allemaal spraakmakende juristen uit verre landen en/of van lang geleden. Eigenlijk zouden we hier moeten schrijven over Ernst Hirsch Ballin of Siep Martens, of over Lilian Gonçalves.

Maar vandaag over Ben Telders. Zijn naam is nauw verweven met die van Cleveringa. Over de laatste verscheen in 2019 een uitgebreide biografie, een jaar later gevolgd door een bundel over Telders. Dat ontslaat ons van de verplichting hier veel over hem te vertellen.

Was Telders een groot jurist? Hij kreeg nauwelijks tijd om een oeuvre op te bouwen – hij was nog maar net 42 jaar oud toen hij bezweek in het concentratiekamp Bergen-Belsen. April 1945: ondervoed, doodziek, en al ruim vier jaar de gevangene van een misdadig regime.

Toen Telders in 1931 werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar Volkenrecht, kon hij niet weten dat hem slechts 9 jaar in vrijheid restten. En toch… hij schreef in een razend tempo, alsof de duivel – c.q. de Gestapo – hem op de hielen zat. Wie het geluk heeft zijn Verzamelde Geschriften te vinden, treft ruim 2000 bladzijden met volkenrechtelijke analyses, verhandelingen over de internationale politiek, over Hegel, octrooirecht, boekbesprekingen, wijnetiketten… een sprankelende berg die de lezer ook na 80 jaar nog overweldigt. Telders moet een onvermoeibare duizendpoot zijn geweest. Op 30 december 1937 verscheen hij twee keer in dezelfde krant: het ene artikel in de ochtendeditie, het andere in het avondblad.

Maar we weerstaan de verleiding om rond te neuzen in zijn juridische publicaties, of in zijn bijdragen aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant. We beperken ons tot één van zijn stukken in De Gids. In maart 1939 schrijft Telders over “een veroveringsactie welker snelheid evenmin als haar trouweloosheid in de Europese geschiedenis haar weerga heeft”: Hitler’s annexatie van Sudetenland. Een juridische analyse van de nieuw ontstane situatie is zinloos: “Elk woord dat aan recht of gerechtigheid herinnert is, in dit verband, bespottelijk”. Onomwonden spreekt Telders zijn afkeur uit over Hitler’s “jongste rooftocht”. En hij mijmert meteen door: hoe zou zo’n veroveringsactie in Nederland verlopen?

Die laatste mijmering krijgt nog een onverwacht staartje. Om te begrijpen hoe dat staartje zo kon zwaaien, sta ik wat langer stil bij dat artikel. Telders schrijft:

“De verachting en verontwaardiging, die overal, waar niet elk elementair behoorlijkheidsgevoel reeds in de kiem is gesmoord, tot uiting is gekomen, heeft zich vooral tot de Duitsche leiders gericht. Toch zijn, dunkt mij, tenminste twee medeplichtigen aan het misdrijf nog verachtelijker te noemen.”

En dan richt zijn toorn zich op de Tsjechoslowaakse President Hácha en zijn minister van Buitenlandse Zaken Chvalkovsky, die in Berlijn hebben ingestemd met de Duitse annexatie van een stuk van hun grondgebied. Zij zullen, zo schrijft Telders, “in de geschiedenis te boek blijven staan als de abjecte verraders van hun volk”. Vervolgens verwondert Telders zich over de houding van het Tsjechische volk, dat de Duitse inval gelaten ondergaat. Om te vervolgen:

“Het is echter niet aan ons, het Tsjechische volk wegens zijn houding te veroordeelen. Integendeel, indien de overweldiging van een volk, dat door alle eeuwen van verdrukking heen zijn nationaal besef heeft weten te bewaren, zóó verloopt, dan is er voor ons alle reden onszelf af te vragen, wat er bij ons in een soortgelijk geval zou geschieden.”

En nu komt het:

“Dat de Hácha’s en Chvalkovsky’s ook ten onzent niet zullen ontbreken, dat weten wij helaas maar al te goed: zij zijn er al – of zij nu Rost van Tonningen of Van Rappard heeten, dan wel anders. En al hebben zij het – Goddank – nog niet tot een verantwoordelijken post gebracht: wat niet is, zou kunnen komen.”

Goed gezegd, zou je denken. Maar zo dacht niet iedereen er over. De NSB’er Rost van Tonningen zag er smaad in! Hij werd daar zo maar als landverrader neergezet, en dat kon hij natuurlijk niet over zijn kant laten gaan.

Een strafproces, dus, tegen Telders. De Officier van Justitie eiste een boete van 300 gulden. Telders werd verdedigd door een goede vriend, mr. N.J.C.M. Kappeyne van de Coppello. Hij had verschillende pijlen op zijn boog. Hoe kon Rost van Tonningen zich beledigd voelen door een vergelijking met figuren wier handelen hij volkomen juist achtte? Had de Minister van Justitie niet onlangs nog in de Tweede Kamer de stelling verdedigd dat de houding van de NSB “bijna landverraderlijk” was? En overigens had Telders niet de opzet gehad Rost van Tonningen te beledigen.

Het mocht niet baten. De rechtbank veroordeelde Telders wegens eenvoudige belediging tot 25 gulden boete, subsidiair vijf dagen hechtenis. Hoe  en het geschrevene ook beschouwde, zo overwoog de Rechtbank, er stond toch maar dat Rost van Tonningen door de schrijver in staat werd geacht verraad jegens zijn land te plegen; daardoor werd de NSB’er in zijn eer en goede naam aangetast. Toch viel de straf lager uit dan geëist, omdat de rechtbank constateerde dat “prof. Telders in de rubriek van de Gids maandenlang het publiek op ernstige wijze had voorgelicht omtrent de belangrijkste buitenlandse vraagstukken en dat in dat verband de beledigende zinssnede als een minder gelukkige uitdrukking is te beschouwen”.

Telders strafrechtelijk veroordeeld wegens belediging van een NSB’er – wie had dat kunnen verzinnen?!

Natuurlijk was er van belediging in het geheel geen sprake geweest: Telders had slechts met akelige nauwkeurigheid de toekomst voorspeld. De overtuigde nationaal-socialist en antisemiet Meinoud Rost van Tonningen zou nauwelijks twee maanden na de Duitse bezetting, in juli 1940, van Rijkscommissaris Seyss-Inquart een hoge functie krijgen; in 1941 werd hij benoemd tot president van De Nederlandsche Bank; in 1944 trad hij toe tot de Nederlandse SS. In mei 1945 werd Obersturmführer Rost van Tonningen door de Canadezen gevangen genomen; kort daarna pleegde deze collaborateur zelfmoord. Kortom, Telders had niets teveel gezegd.

Nu zou men kunnen bepleiten dat de strafrechtelijke veroordeling van Telders met terugwerkende kracht moet worden vernietigd. Maar een vlek op zijn blazoen is het allerminst. In tegendeel! Die veroordeling onderstreept, als een onbedoeld backhanded compliment, de vooruitziende blik van Telders. De veroordeling mag gelden als het eredoctoraat dat Telders ongetwijfeld zou hebben ontvangen, als hij tijd van leven had gehad.

Maar nu komt het wonderlijke. In deze hele episode was Telders, helemaal onbedoeld, zijn tijd ver vooruit – maar dat kunnen we nu pas zien. Wat hem overkwam, was immers een prototype van de SLAPP – een strategic lawsuit against public participation! Met een SLAPP probeert, kort gezegd, een invloedrijk persoon, of een bedrijf of actiegroep (of soms zelfs een staatsorgaan) door middel van een rechtszaak een criticus het zwijgen op te leggen. Meest voorkomende doelwitten: journalisten, milieuactivisten – en wetenschappers, zoals de Poolse hoogleraren Barbara Engelking en Jan Grabowski die overigens in 2021 de Cleveringa-leerstoel bezetten.

Die SLAPP’s grijpen snel om zich heen, hebben inmiddels de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gehaald, en vormden dit voorjaar aanleiding voor de Europese Commissie om een pakket aan maatregelen voor te stellen. De bestrijding van SLAPP’s vereist balanceerkunst, want eenieder heeft recht op toegang tot de rechter en ook een controversiële politicus mag proberen zijn reputatie te beschermen of domweg onjuiste aantijgingen recht te zetten. Aan de rechter de taak om de kennelijk ongegronde klacht te herkennen. Wat in elk geval moet worden voorkomen is dat allerlei gekunstelde juridische argumenten van stal worden gehaald en de rechtspraak wordt geïnstrumentaliseerd door iemand die zelf helemaal niets met de rechtsstaat heeft. Zoals zo’n Rost van Tonningen.

Ook in Nederland lijkt de SLAPP de kop op te steken, en ik heb onlangs nog geprobeerd een collega te troosten door hem voor te houden dat hij zich in het nobele gezelschap van Ben Telders bevond. Al ruim 75 jaar geleden overleden en toch nog zo dichtbij. Benieuwd of die wiskundigen dat kunnen verklaren.

Over de auteurs

Rick Lawson

Rick Lawson is hoogleraar Europees recht aan de Universiteit Leiden

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Bijzondere juristen
Strijden tegen de Leviathan-staat: René Cassin en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Bijzondere juristen
Lawrence M. Friedman: een (te?) vrolijke rechtswetenschapper
Bijzondere juristen
P.J. Oud: constitutioneel denker én doener
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #8: Ernst-Wolfgang Böckenförde, Carl Schmitt en het waagstuk van de democratie
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #6: Paul Scholten en het geweten van de rechter
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #5: Chief Justice Marshall: De ‘founding father’ van constitutionele toetsing
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #4: Wie durft? Over de moed van Abel J. Herzberg (1893-1989) en Lodewijk E. Visser (1871-1942)
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #3: ‘When there are nine’: Ruth Bader Ginsburg en de ‘least dangerous branch’
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #2: Yoram Hazony (1964-). Over conservatieve en liberale democratie
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #1: De fossiele industrie moet eraan gehouden worden correcte en volledige informatie te verstrekken over de oorzaken van global warming