Terug naar overzicht

Zomerreeks 16: ‘Taking Rights Seriously’ in ‘Law’s Empire’


Dit blog gaat over twee boeken: Taking Rights Seriously (1977) en Law’s Empire (1986). Auteur ervan is de in 2013 overleden Amerikaanse rechtsfilosoof Ronald Dworkin die tussen 1969 en 1998 de prestigieuze leerstoel in Jurisprudence aan de University of Oxford bekleedde. De ontwikkeling van de democratische rechtsstaat, en in het bijzonder de rol van de rechter daarin, staat in beide boeken centraal; het tweede boek is onlosmakelijk met het eerste verbonden.

Dworkins opvatting over de democratische rechtsstaat nam aanvankelijk een metafoor over “rights as trumps” als uitgangspunt. Rights – vrijheidsrechten -, zo stelde Dworkin in Taking Rights Seriously, behoren als troefkaart te fungeren tegenover overwegingen van algemeen belang of beleidsdoelen: wanneer rights botsen met het algemeen belang dienen die vrijwel altijd voorrang te krijgen. Het was een opvatting die, zoals Dworkin zelf ook toegaf, vroede vaderen kende (Locke, Kant). Maar Dworkin verschilde onder meer van hen doordat hij vrijheidsrechten niet fundeerde in een metafysische of natuurrechtelijke opvatting, maar veeleer in de juridische en politieke praktijk die in een bepaalde samenleving is ontstaan.

Dworkin stelde namelijk dat de bescherming van persoonlijke vrijheid en autonomie, zoals vormgegeven door rights, vooral in overeenstemming is met het zelfbegrip van onze gemeenschap. De gelijkheidsgedachte – alle burgers hebben gelijk recht op respect als autonoom en dus vrij persoon; vrijheid als functie van de gelijkheid! – vormt volgens hem de meest wezenlijke politieke moraal die het recht als geheel ondersteunt en kenmerkt.

Deze moraal is ontleend aan of heeft zich ontwikkeld uit belangrijke historische gebeurtenissen, uit documenten (zoals voor Dworkin als Amerikaan bijvoorbeeld de Declaration of Independence, en voor ons Europeanen de Déclara­tion des droits de l’homme et du citoyen of misschien wel het Plakkaat van Verlatinghe), rechtspraak, maar ook uit ideeën over de samenleving als een “fair system of cooperation” (om de terminologie van Rawls te gebruiken). Het is dus het resultaat van eeuwen democratisch denken en de ontwikkeling van een overeenkomstige juridische (constitutionele) praktijk. Daardoor is er niet alleen een publiek inzicht ontstaan over die democratische praktijk en dito waarden, maar heeft zich ook een zekere loyaliteit ten aanzien daarvan ontwikkeld. Het gaat in die zin dus niet om een louter toevallig en ook niet om een neutraal gegeven, maar om een praktijk die doorheen de geschiedenis een fundamentele betekenis heeft gekregen, en die vanuit die optiek dan ook niet zomaar kan worden ingeruild voor enige andere opvatting.

Daarin lag wat Dworkin betreft ook de bijzondere betekenis van de rechter besloten. Die begreep hij namelijk prominent als het bastion waarin de vermelde democratische praktijk uiteindelijk bescherming krijgt. De wetgever stelt door middel van wetgeving namelijk algemene regels op waarin beleidsargumenten en -doelen (policy) een bijzondere rol kunnen spelen. Dat ligt anders bij de rechtspraak; de interpretatie door de rechter van wetgeving zal in zekere zin moeten worden gestuurd door de beginselen (principles) die aan het rechtsbestel als geheel ten grondslag liggen. Bij de rechterlijke activiteit moet dan worden uitgegaan van de overweging dat, zo zou je kunnen zeggen, in het bewerkstelligen en nastreven van beleid de overheid rechten aan de burgers heeft ontnomen. Zo zal bijvoorbeeld in de context van het strafrecht de rechter zich altijd moeten afvragen in welke mate een verdachte recht heeft op vrijspraak, en niet in welke mate de overheid het recht heeft dat de verdachte veroordeeld wordt.

Maakt dit alles de rechter niet tot een niet-verkozen politieke actor, een filosoofkoning? Niet volgens Dworkin, want een stabiel westers rechtssysteem geeft volgens hem immers uitdrukking aan de hierboven samengevatte politieke filosofie. En die filosofie dient de eenheid en coherentie van het rechtssysteem; weet die te rechtvaardigen en bevorderen. Hoe zit dat?

In zijn boek Law’s Empire uit 1986 heeft Dworkin hiervoor de frase law as integrity gemunt. De rechter moet zich bij de interpetatie van het recht laten inspireren door de waarden en politieke moraal van het rechtssysteem. Zou de rechter dat niet doen dan zou hij het wezenlijke aspect ervan, zoals onder meer en misschien zelfs vooral tot uiting komend in de constitution, kunnen veronachtzamen: door middel van rights bescherming bieden tegen meerderheidsopvattingen.

Dworkins opvatting over law as integrity heeft een terugblikkend (‘fit’) en een toekomstgericht aspect (‘justification’). Wat het eerste betreft: de rechter dient de morele principes die zijn interpretatie sturen te lokaliseren in de traditie – de historische en sociale kenmerken van het rechtssysteem. De rechter moet zich steeds afvra­gen of zijn inter­pretatie van dit net­werk “could form part of a coherent theory justifying the network as a whole. No actual judge could compose of anything approa­ching a full interpreta­tion of all of his community’s law at once. But an actual judge can (…) allow the scope of his interpretati­on to fan out from the cases immediately in point to cases in the same general area or department of law, and then still far­ther, so far as this seems promising.” (p. 245, cursivering toegevoegd).

Wat het tweede betreft: vervolgens moet het juridisch inzicht dat uit de eerste fase van interpretatie voortvloeit eventueel verbeterd worden naar de toekomst toe. Niet alleen moet de aldus ontwikkelde opvatting passen in een zo goed mogelijke interpretatie van het reeds uitdrukkelijk gepositiveerde recht, maar die interpretatie moet tevens de normatief beste rechtvaardiging geven van dat recht als geheel. Vol­gens Dworkin moet de rech­ter zich daarom bij interpretatie be­schou­wen als een van de vele auteurs van een ketting­roman. Het recht is daarmee een “unfolding narrative”: het komt niet wil­le­keu­rig tot ontwikkeling, maar als de uit­druk­king van een onder­liggend streven naar de vorming en explici­tering van een coherent rechtsbe­wustzijn van de gemeen­schap. Het streven naar deze integri­teit, deze morele strek­king die het recht ken­merkt, geeft dus richting aan de inter­preta­tie van het rechts­verhaal, en vormt daarmee een richt­snoer voor (opvattingen over) de beste voort­zetting van het recht in de vorm van nieuwe rechter­lijke be­slis­sin­gen. Dit betekent dat een interpretator van een juridische tekst niet in volkomen vrijheid beslissingen neemt over de betekenis van het recht, of zich mag beperken tot een louter historische interpretatie daarvan (zoals zogeheten ‘originalists’ beweren te doen). Want het doel van een interpretator moet volgens Dworkin het bewerkstelligen en bevorderen van integere coherentie op basis van het bestaande recht zijn. Daarbij is het onvermijdelijk dat sommige onderdelen van het geëxpliciteerde (gepositiveerde) recht als dwaling verschijnen. Die moeten dan worden verbeterd.

Over Dworkins werk is heel wat debat gevoerd, vaak opvallend polemisch, en dat zal ook wel met de combatieve stijl van de auteur zelf te maken hebben gehad. Zo zou het een al te exclusief Amerikaans liberaal perspectief vertegenwoordigen, inclusief de aldaar aanwezige vorm van grondwettigheidstoetsing en de prominente rol van het US Supreme Court in dat verband. Waarom is het bovendien zo vanzelfsprekend dat overwegingen van algemeen belang – overwegingen met betrekking tot wat het common good zou vereisen – in principe niet door de rechter in een belangenafweging mogen worden meegewogen wanneer er een right door in het gedrang komt? Waarom is het bijvoorbeeld vanzelfsprekend een probleem dat de morele integriteit van racisten wordt aangetast indien we racistische uitlatingen verbieden, zoals Dworkin in zijn A Matter of Principle stelt? Dient de door Dworkin voorgestane opvatting echt helemaal losgekoppeld te worden van collectieve opvattingen over wat een samenleving ten diepste engageert? Zijn verankering van rights as trumps is in ieder geval wel heel stellig, zou zelfs als discussiestopper kunnen fungeren. Zijn opvatting lijkt me overigens ook niet in overeenstemming met de wijze waarop bijvoorbeeld een Europees Hof voor de Rechten van de Mens te werk gaat met de beperkingsgronden in de artikelen 8-11 EVRM. De lezer kent de riedel wel: beperkingen dienen bij wet te worden voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving én, afhankelijk van de specifieke bepaling, ter bescherming van bepaalde collectieve belangen.

Dworkins theorie is bijzonder invloedrijk gebleken; zo was zijn impact op het benoemingsproces van een zekere Robert Bork als rechter in het US Supreme Court groot en misschien wel beslissend (Bork werd uiteindelijk niet benoemd). De theorie was volgens hemzelf bovendien niet alleen normatief, maar ook descriptief. Niet alleen beargumenteerde hij hoe de rechtspraktijk zou behoren te zijn, ze kwam ook tot uiting, zo stelde hij, in de dagelijkse praktijk van de rechtspraak. Recente jurisprudentie van het US Supreme Court, en niet alleen die van dat hooggerechtshof, laat volgens mij echter zien dat dit een nobele wensdroom is (Dworkin zou natuurlijk zeggen: het Supreme Court maakt fouten omdat het niet integer is!). Dat maakt zijn rechtsfilosofie echter niet minder interessant en uitdagend. Wel integendeel.

Over de auteurs

Maurice Adams

Maurice Adams is hoogleraar Encyclopedie van het recht aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #17: Eva von Redecker: ‘Bleibefreiheit’ – over vrijheid en tijd
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #15: De weerbare rechtsstaat in het licht van Ernst Fraenkel’s ‘Doppelstaat’
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #14: Onrechtvaardigheid bestrijden als kerntaak van de democratische rechtsstaat: een inleiding tot Judith Shklars The Faces of Injustice
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #13: The Concept of Law – H.L.A. Hart
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #12: Waarom Walter van Gervens “Het beleid van de Rechter” na 50 jaar verplichte literatuur blijft
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #11: Hugo De Groot, een jeugdige vader van het moderne recht?
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #10: Paul Kahn’s ‘The Cultural Study of Law’: constitutionele cultuur en de methodologie van het Nederlandse publiekrecht
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #9: Alexis de Tocqueville, Over de democratie in Amerika (1830, 1835): een must voor iedereen die de publieke zaak aan het hart gaat
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #8: Introduction to the study of The Law of the Constitution – A.V. Dicey
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #7: De Openbaring
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #6: Van der Hoeven over de normatieve kracht van de Grondwet
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #5: 50 jaar ‘Het Beleid van de Rechter’ van Walter van Gerven
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #4: Johann Gottfried Herder, een dwarse constitutionalist uit de 18e eeuw
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #3: Habermas’ Faktizität und Geltung en de milieucrises
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #2: Het volk op de barricaden: Sieyès’ ‘Wat is de derde stand?’
Zomerreeks Great books
Zomerreeks #1: Over vrijheid van Mill en over vrijheid van meningsuiting in Nederland