Vrouw en rechtsstaat #12: Clara Wichmann: ‘verdedigster der menselijkheid’ in het strafrecht en de samenleving
De naam Clara Wichmann zal voor veel lezers associaties oproepen met de juridische strijd voor vrouwenrechten. Haar naam is immers sinds 1987 verbonden aan het Clara Wichmann Instituut (expertisecentrum voor vrouw en recht); na de sluiting in 2003 zijn daaruit voortgekomen de Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann en de Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichmann. De laatste stichting staat sinds 2018 bekend onder de naam Bureau Clara Wichmann en ontplooit naast strategische rechtszaken ook bredere activiteiten om de rechtspositie van vrouwen te verbeteren. Het proefprocessenfonds heeft onder meer succesvol geijverd voor het passief kiesrecht van vrouwen binnen de SGP.
Clara Wichmann (1885-1922) – één van de eerste vrouwelijke juristen in Nederland (de eerste was Lizzy van Dorp) – was niet alleen een voorvechtster van het ‘vrouwenvraagstuk’ (waaronder het kiesrecht), maar ook een vooraanstaand denker en activist op het gebied van anti-militarisme en anarchisme én op het gebied van strafrecht, criminologie en rechtsfilosofie. In deze blog zal ik mij vooral richten op haar ideeën over misdaad en straf.
Clara groeide op in Utrecht, haar beide ouders waren afkomstig uit Duitsland. Haar vader was hoogleraar geologie aan de Universiteit Utrecht en haar moeder een belezen vrouw met een brede literaire en filosofische belangstelling, die haar dochter al jong Goethe voorlas (zie Smolenaars 2005). Tijdens haar rechtenstudie in Utrecht dompelde Clara zich onder in een veelheid aan intellectuele invloeden en volgde zij onder meer filosofische en geschiedkundige vakken (zie Pit 1985).
Proefschrift
Haar proefschrift ‘Beschouwingen over de historische grondslagen der tegenwoordige omvorming van het strafbegrip’, waarop zij in 1912 cum laude promoveerde bij David Simons, is een gedegen cultuurhistorische beschouwing van het strafbegrip en de strafdoelen vanaf de Germaanse tijd. Aanleiding hiervoor was de discussie, vanaf eind 19e eeuw aangewakkerd, over het wezen en de functie van de straf. Aanhangers van wat de ‘moderne richting’ is gaan heten betoogden – in het licht van de toegenomen wetenschappelijke kennis – dat meer aandacht nodig was voor de dader en voor de psychologische en maatschappelijke factoren die criminaliteit veroorzaken. Straffen zouden gericht moeten zijn op de toekomst, met doelen als verbetering, preventie en onschadelijkmaking. De klassieke ideeën over het strafrecht die tot dan toe in zwang waren en hun oorsprong vonden in het verlichtingsdenken, legden de nadruk op de strafbare daad zelf en op proportionele vergelding. Wichmann gaf in haar proefschrift een beschouwing van de nieuwe richting(en) in het strafrecht in het licht van de evolutie van het strafbegrip door de eeuwen heen. Ze wees erop dat de manier waarop we de straf begrijpen voortkomt uit een veranderende cultuur en tijdsgewricht en dat de inhoud van het begrip ‘straf’ geen statisch gegeven is, zoals klassiek-dogmatische denkers over het strafrecht betoogden. Onvermijdelijk ontstaan nieuwe richtingen in het denken over de straf, die zelf ook weer tot tegenbewegingen en concessies zullen leiden wanneer de consequenties van bepaalde theorieën te ver worden doorgevoerd – al eeuwenlang beweegt het strafrecht zich zo voort als een slingerbeweging.
Na haar promotie is Clara Wichmann enkele maanden advocaat geweest (al bleek dat geen succes); advocaat was één van de juridische beroepen die wel openstonden voor vrouwen. Het zou nog decennia duren voordat vrouwen werden benoemd tot rechter of officier van justitie (Jansen 2021; De Groot-Van Leeuwen 2021). In 1914 ging ze bij de afdeling gerechtelijke statistiek van het CBS werken en werd daar later hoofd van deze afdeling. In 1917 heeft zij als nummer 2 op de lijst gestaan van mogelijke opvolgers voor Joost Adriaan van Hamel als hoogleraar strafrecht aan de UvA, maar die functie ging uiteindelijk naar Bernard Taverne. Het duurde tot 1932 voordat de eerste vrouwelijke hoogleraar strafrecht (en eerste vrouwelijke hoogleraar in de rechtsgeleerdheid) in Nederland benoemd werd, namelijk Derkje Hazewinkel-Suringa.
Ontwikkeling naar steeds kritischer opvattingen over misdaad en straf
In haar vroege werk, waaronder haar proefschrift en haar geschriften over de positie van vrouwen, is Wichmann nog zoekende en minder uitgesproken politiek. In de periode vanaf 1917 is een kentering zichtbaar in Clara’s ideeënontwikkeling en activiteiten waarin zij zich meer richting anarchisme en antimilitarisme beweegt, mede onder invloed van de Eerste Wereldoorlog en de revolutionair-intellectuele kringen waarin zij zich begaf, met name Bart de Ligt (Pit 1985). In 1918 raakte ze bevriend met haar latere echtgenoot Jo Meijer, die wegens dienstweigering tien maanden in de gevangenis had doorgebracht. De verschillende lijnen in haar denken komen vanaf die tijd samen in het probleem van het gebruik van geweld (Ramaer 1989; Haakma 1989), dat Wichmann principieel afkeurde. Ook haar opvattingen over misdaad en straf ontwikkelden zich in die periode in steeds kritischer richting. In 1919 was Clara Wichmann mede-oprichter van het Comité van Actie tegen de bestaande opvattingen omtrent misdaad en straf (CMS), waarvoor zij het oprichtingsmanifest schreef.
‘Verzetsmisdaad’
Wichmann keerde zich allereerst tegen de strafrechtelijke aanpak van ‘verzetsmisdaad’, zoals dienstweigering en stakingsacties. Zij achtte het immoreel om gedragingen die een hogere ethische norm vertegenwoordigen dan het heersende recht, te bestraffen (zie ‘Het recht tot straffen’ in Kerkwijk 2022).[1] Eigenlijk worden deze principedaders gestraft om hun ongehoorzaamheid en wordt het strafrecht als verweermiddel gebruikt, zo betoogde Wichmann, waardoor geen vernieuwing van de bestaande orde mogelijk is – een notie die ook in de huidige discussies over het demonstratierecht en de grenzen aan burgerlijke ongehoorzaamheid weer relevant kan zijn. Zelf stond zij radicale maatschappelijke veranderingen voor, maar anders dan diverse tijdgenoten die zich in (andere) revolutionaire kringen begaven, keurde zij het gebruik van gewelddadige middelen af. De middelen moesten volgens Wichmann niet aan het doel onwaardig zijn. Wel bepleitte zij geweldloze directe actie in de economische sfeer, waaronder stakingen, boycots van slechte werkgevers en labels (witte lijsten) van goede werkgevers en winkeliers, en geweldloze sabotage zoals het beperken van de productie.
Misdaad, straf en economische wanverhoudingen
Niet alleen keerde Clara Wichmann zich tegen de bestraffing van ‘principemisdaden’, maar ook tegen de bestraffing van criminaliteit die door de economische wanverhoudingen werd veroorzaakt, zoals diefstal door armen. Het strafrechtelijk systeem beschermt de belangen van de bestaande orde, stelde Wichmann: ‘Het geldend recht straft eigendomsdelicten en oproer streng, maar veel dat moreel slecht is in het geheel niet (…) het recht dient om verkregen rechtsgoederen te beschermen. Het recht verandert daarom later dan de verhoudingen, en loopt dus enigszins achter. Vandaar zijn reactionaire tendens.’ (‘Het recht tot straffen’). Zij verklaarde een groot deel van de misdaad – althans, wat we misdaad noemen – vanuit maatschappelijke factoren, in de lijn van de ‘Franse’ sociologische school van Lacassagne. De grote invloed van maatschappelijke factoren blijkt alleen al uit ‘het feit, dat in alle “beschaafde” (…) landen de overgroote meerderheid der veroordeelden (…) voortkomt uit de niet-bezittende klassen, en wel vooral uit die armste lagen van het proletariaat’ (‘Misdaad, straf en maatschappij’). Wichmann ontkende niet de rol van aanleg of innerlijke factoren en evenmin het bestaan van een zekere wilsvrijheid, maar veel van wat als aanleg wordt beschouwd was volgens Wichmann indirect te wijten aan maatschappelijke ellende en demoralisatie, zoals door woningnood, gebrekkige voeding, depressie en ziektes. Met name keerde ze zich tegen de harde aanpak van allerlei kleine vermogensmisdrijven door het strafrecht; dit type criminaliteit moest volgens Wichmann worden aangepakt door de kapitalistische samenleving te veranderen en niet door strafrechtelijke vervolging.
Clara Wichmann wees op het bestaan van klassenjustitie, die volgens haar een onvermijdelijk gevolg was van het bestaan van een klassenmaatschappij – vandaag de dag nog steeds een relevante kwestie in het strafrecht (Investico/Groene Amsterdammer/NOS op 3 2024). Ze pleitte voor een ‘Umwertung’ van de waardering van verschillende misdaden, aangezien ‘iemand, die er zijn gewoonte van maakt te vagebondeeren en daarbij af en toe te stelen, heel wat minder ernstige goederen aantast, dan steenfabrikanten die, voor het gezinsloon van den man, zwangere vrouwen stapels steenen laten dragen’. In dezelfde geest bekritiseerde ze het gebruik van vervangende hechtenis voor veroordeelden die hun geldboete niet konden betalen – een praktijk die meer dan een eeuw later nog steeds bestaat (Boone, Nieuwbeerta, Rap, Schuyt & Liefaard 2021). Ook wees ze erop dat rechters afkomstig waren uit de hogere bourgeoisie en ver afstonden van de verdachten die zij beoordeelden en regelmatig ook veroordeelden. Überhaupt betwijfelde Wichmann of een mens als rechter kon oordelen over een ander mens, die men immers nooit helemaal kan kennen.
Vergelding en strafdoelen
Uit het voorgaande werd duidelijk dat Wichmann de inzet van het strafrecht tegen ‘verzetsmisdaden’ en tegen misdaden die het gevolg zijn van economische wanverhoudingen, afwees. Hoe keek zij naar andere vormen van misdaad? Er zijn immers, zo schreef Wichmann, ook ‘misdadigers in eigenlijken zin, d.w.z. hen die blijk geven van een min of meer a-sociaal of anti-sociaal karakter, die een bedreiging vormen voor wezenlijk menschelijke waarden en algemeen-menschelijke normen aantasten’. Ook bij die groep wees Wichmann de idee van straffen vanuit vergelding echter af: het vergeldingsdenken vindt uiteindelijk zijn grondslag in wraakinstincten, en die hoorden volgens haar thuis in de primitieve ethica. Ze erkende wel dat vergelding niet alleen raakt aan instinctieve wraak, maar ook kan worden beschouwd als ‘wegende gerechtigheid’ (zoals door klassieke strafrechtsdenkers betoogd). Toch betekent dat nog steeds dat op kwaad wordt gereageerd met kwaad, en dat bestreed Wichmann: ‘Oordeel niet. Vergeld niet. Straf niet. Beloon niet. Maar tracht te scheppen met alle kracht die in u is een wezenlijk-menselijke samenleving (…) [T]racht, in u zelf en anderen, het kwade te overwinnen door het goede. Alleen indirect kan de misdaad bestreden worden; niet door krachten te vernietigen, maar door krachten te wekken door, wat vernielend begon, in opbouw om te zetten.’
Niet alleen wees Clara Wichmann de idee van straffen ter vergelding af, ook de inzet van het strafrecht om doelen te bereiken als afschrikking, verbetering of onschadelijkmaking vond zij uiteindelijk niet legitiem. Generale preventie beschouwde ze niet alleen als ineffectief maar ook als immoreel, omdat het de mens gebruikt als middel door bepaalde verdachten tot voorbeeld voor anderen te stellen. Om de delinquent te verbeteren moet men volgens Wichmann niet straffen, omdat een straf de mens slechts in oppervlakkige zin kan verbeteren: ‘De straf drukt ze neer, vernedert ze, ontneemt hun het laatste restje weerstandsvermogen’. Het tekort dat heeft geleid tot misdaad, een tekort aan bijvoorbeeld sociale gevoelens en zelfbeheersing, moet worden aangevuld door een gunstige omgeving te scheppen. Het strafproces en de vergeldingsstraf ‘verstoort het inwendige proces van schuld, schaamte of spijt dat een misdadiger zou kunnen doen verbeteren’. Wichmann accepteerde wel dat er ook ‘onverbeterlijken’ zijn bij wie het aanwakkeren van dat innerlijke proces niet goed werkt; zij zouden moeten worden behandeld als zieken en onder toezicht moeten staan in een niet-strafrechtelijk kader. Ze heeft de ontwikkeling van de terbeschikkingstelling echter niet meer meegemaakt, en het is de vraag hoe zij zichzelf daartoe had verhouden (Bianchi 1989).
Slot
Clara Meijer-Wichmann (zoals haar naam vanaf haar huwelijk met Jo Meijer in 1921 luidde) is al op haar 36e overleden na de geboorte van haar dochter Hetty. We kunnen alleen maar gissen in welke richtingen haar ideeën zich verder ontwikkeld zouden hebben en hoe zij alternatieven voor het strafrecht – zoals herstelrecht – verder zou hebben doordacht (Bianchi 1989). Al vormt haar werk al lange tijd een inspiratiebron voor een kritische beschouwing van misdaad en strafrecht, tegelijkertijd is – na een periode in de jaren ’60-‘70 van de vorige eeuw waarin ideeën over strafrechtshervorming en abolitionisme in bredere kringen werden aangehangen – het maatschappelijke en politieke geloof in strafrechtelijk optreden alleen maar sterker geworden. Kritische geluiden en initiatieven vanuit de wetenschap, strafrechtspraktijk en maatschappelijke organisaties zijn er zeker geweest, mede geïnspireerd door het denken van Clara Wichmann (zie bijvoorbeeld Claessen 2011; RESCALED). Desondanks is het strafklimaat en -beleid er in grote lijnen niet minder punitief op geworden: zo zijn in 2021 de regels voor voorwaardelijke invrijheidstelling verscherpt, waardoor veroordeelden effectief een stuk langer vast komen te zitten en pleitten verschillende politieke partijen recentelijk nog voor ‘three strikes and you’re out’-wetgeving (zie Dirksen, De Graaf, Koch & Stam 2024). Bovendien neigt het strafrecht (en het bestraffend bestuursrecht) er nog steeds toe mensen die sociaal-economisch kwetsbaar zijn bijzonder hard te raken, zoals door buitenslaapboetes voor daklozen en door steeds hogere en inkomensonafhankelijke verkeersboetes – met als gevolg hechtenis wanneer die niet betaald worden (Van Rooy 2024; Van Noorloos 2024). Nu de wal het schip keert door capaciteitstekorten in het strafrechtelijk systeem en het gevangeniswezen, is er hopelijk een nieuw momentum voor een meer genuanceerde visie op het strafrecht.
Reacties