Terug naar overzicht

Vrouw en rechtsstaat #10: Een dubbele strijd. Vrouwenkiesrecht in Nederlands-Indië, in Suriname en op de Nederlandse Antillen


In een blogreeks over ‘Vrouw en rechtsstaat’ mag het onderwerp kiesrecht natuurlijk niet ontbreken. Eva van Vugt gaf al een inkijkje in de strijd van Aletta Jacobs om het vrouwenkiesrecht. Als eindpunt van die strijd wordt meestal 1919 genoemd – het jaar waarin vrouwen in Nederland het actief kiesrecht kregen. Het jaar 1919 wordt daarmee ook vaak aangeduid als het jaar waarin het algemeen kiesrecht in Nederland werd ingevoerd. En hoewel dat klopt als alleen naar het grondgebied in Europa wordt gekeken, wordt vaak over het hoofd gezien dat verreweg de meeste vrouwen in het Koninkrijk der Nederlanden aan het begin van de 20e eeuw nog helemaal geen kiesrecht hadden. Terwijl in Europees Nederland het staatsbestel steeds verder werd gedemocratiseerd, bleven vooral vrouwen in de ‘koloniën en bezittingen in andere werelddeelen’ (Art. 61 Gw 1917) verstoken van inspraak in de wetten en regels die hun levens mede bepaalden. Zij waren zowel uitgesloten vanwege hun vrouw zijn, als vanwege hun kleur en niet-Europese afkomst. Net als in Nederland streden vrouwen in de koloniën echter voor hun recht op politieke participatie. Hoewel deze strijd in de staatrechtelijke literatuur niet of nauwelijks aan bod komt, hebben feministische historici er het nodige over geschreven. In dit blog schets ik op hoofdlijnen hoe de strijd om het vrouwenkiesrecht verliep in Nederlands-Indië, in Suriname en op de Nederlandse Antillen en noem ik de namen van enkele heldhaftige vrouwen die in die strijd voorop liepen.

Achtergrond: koloniaal bestuur en kiesrecht in de 19e eeuw

De Grondwetten van 1814 en 1815 belegden het opperbestuur over de koloniën bij de Koning, zonder inmenging van de Staten-Generaal (zie de eerdere blog van Nick Efthymiou). Vanaf 1840 groeide de invloed van het parlement. De Grondwet van 1848 bepaalde dat de regeringsreglementen, waarin de hoofdregels voor het bestuur van de koloniën waren vastgelegd, voortaan bij wet zouden worden geregeld. Door de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid konden de Staten-Generaal voortaan bovendien controle uitoefenen over het regeringsbeleid in de koloniën. Halverwege de 19e eeuw was er dus wel sprake van enige democratische invloed op het koloniale bestuur. Die invloed kwam echter niet van degenen die er het meest door geraakt werden: de inwoners van de koloniën zelf. Het censuskiesrecht, dat in 1848 werd ingevoerd voor de Tweede Kamer, gold immers alleen voor ingezetenen van het ‘Rijk in Europa’ (zie, expliciet, Art. 2 Gw 1887). Ook kenden de koloniën in de 19e eeuw (met uitzondering van Suriname na 1865) geen vertegenwoordigende organen die namens de inwoners invloed uitoefenden op de wetten en het beleid waaraan zij onderworpen waren.

Vrouwenkiesrecht in Nederlands-Indië

Aan het einde van de 19e eeuw groeide in Nederlands-Indië de roep om volksvertegenwoordiging (Stam, p. 70). In de Nederlandse politiek overheerste echter de gedachte dat de inheemse bevolking ‘niet rijp’ was voor zelfbestuur en bestond er geen draagvlak voor de invoering van een volwaardig parlement (Efthymiou, p. 361-366). In plaats daarvan werd in 1918 de Volksraad ingesteld: een vertegenwoordigend orgaan dat na verloop van tijd wel enige medewetgevende bevoegdheid kreeg, maar dat altijd een ondergeschikte positie zou houden ten opzichte van de Nederlandse organen en de gouverneur-generaal (Efthymiou, p. 413 e.v.). Voor zowel mannen als vrouwen in Nederlands-Indië gold dus dat zij, tot aan de Indonesische onafhankelijkheid, niet op gelijke voet met ingezetenen van Europees Nederland democratische invloed konden uitoefenen. Van de Volksraad werd een deel van de leden benoemd door de gouverneur-generaal en het andere deel indirect gekozen, via de lokale raden (Efthymiou, p. 383-385). De leden van de lokale raden werden op hun beurt ook benoemd of gekozen door een kleine groep mannelijke kiezers op basis van censuskiesrecht, waarbij Europese mannen bovendien sterk oververtegenwoordigd waren in verhouding tot hun aandeel in de bevolking (Efthymiou, p. 392, p 434-440). Vrouwen waren lange tijd helemaal uitgesloten, zij konden pas vanaf 1927 in de Volksraad gekozen worden (Efthymiou, p. 440) en kregen pas in 1941 het actief kiesrecht op gelijke voet met mannen (Stam, p. 72).

In 1916, dus kort voordat in Europees Nederland het vrouwenkiesrecht werd ingevoerd, vond in de Tweede Kamer een debat plaats over de instelling van de Volksraad. Sommige Kamerleden pleitten ervoor om het actief en passief kiesrecht in Nederlands-Indië ook aan vrouwen toe te kennen, maar vonden daarvoor geen meerderheid (Stam, p. 70). Voorstanders van het vrouwenkiesrecht in Nederland vonden niet zonder meer dat ook Indonesische vrouwen gelijke rechten moesten krijgen. Onder hen was Aletta Jacobs die, zo blijkt uit brieven die zij schreef tijdens een rondreis door Afrika en Azië, de inlandse bevolking niet geschikt achtte voor zelfbestuur. In Nederlands-Indië waren de Europese en Indonesische vrouwenbewegingen in de jaren ’20 en ’30 grotendeels gescheiden. De laatste behoorden veelal tot nationalistische bewegingen, die streefden naar onafhankelijkheid (Stam, p. 71). Binnen die bewegingen was echter de steun voor het vrouwenkiesrecht weer niet gegeven: zo pleitten zowel Budi Utomo als Sarekat Islam rond de instelling van de Volksraad voor de invoering van rechtstreeks kiesrecht, maar enkel voor mannen (Efthymiou, p. 389). Indonesische vrouwen werden zodoende op twee manieren uitgesloten, zowel vanwege hun geslacht als vanwege hun status als ‘inlanders’.

Voorstanders van een onverdeeld vrouwenkiesrecht, zonder onderscheid naar afkomst, waren er ook, zowel in Europees Nederland als in Nederlands-Indië. Onder hen was Maria Ulfah Santoso, die na de onafhankelijkheid minister van Sociale Zaken van Indonesië zou worden (Stam, p. 71-72). Vanuit de Tweede Kamer kwam steun van Roestam Effendi, van de Communistische Partij. Tijdens een debat in 1938 over de Indische begroting bepleitte Effendi actief kiesrecht voor alle vrouwen in Nederlands-Indië en verzette hij zich uitdrukkelijk tegen onderscheid op grond van ras. In de Volksraad dienden Cor Razoux Schultz en haar opvolgster, Johanna Neuyen-Hakker, verschillende amendementen in om het kiesrecht aan alle vrouwen toe te kennen. Een amendement Neuyen-Hakker leidde uiteindelijk, kort voor de onafhankelijkheid, tot de invoering van het actief vrouwenkiesrecht waarvoor ook Indonesische vrouwen in aanmerking kwamen (Stam, p. 71-72).

Vrouwenkiesrecht in Suriname

Net als Nederlands-Indië werd Suriname door de Nederlandse regering in de 19e eeuw niet klaar geacht voor een volwaardige volksvertegenwoordiging. In plaats daarvan werden in 1865 de Koloniale Staten ingesteld, een orgaan met beperkte medewetgevende bevoegdheid (Hoefte, p. 74). Vanaf 1901 werden alle leden van de Koloniale Staten gekozen. Het kiesrecht bleef echter voorbehouden aan mannen. De vereisten om voor het censuskiesrecht in aanmerking te komen waren bovendien zo streng dat minder dan 2% van de bevolking hun stem mocht uitbrengen (Hoefte, p. 74).

Aan het begin van de 20e eeuw werd ook in Suriname steeds sterker aangedrongen op kiesrechtuitbreiding. In plaats van het censuskiesrecht zou een ‘capaciteitskiesrecht’ moeten komen, met geletterdheid als belangrijkste criterium (Hoefte, p. 74). De pleidooien voor uitbreiding betroffen echter vooral het mannenkiesrecht. Vrouwen in Suriname zagen zich voor een dubbele barrière gesteld. De Nederlandse regering  verzette zich tegen toekenning van het kiesrecht aan een groter deel van de Surinaamse bevolking, die daarvoor ‘onvoldoende ontwikkeld en economisch weerbaar’ werd geacht (Hoefte, p. 74). Naast dit geracialiseerde discours, dat ook mannen raakte, werden vrouwen geconfronteerd met genderstereotypen die werden ingezet om hun uitsluiting van het kiesrecht te rechtvaardigen. Zo voorspelde de Rooms-Katholieke krant De Surinamer dat invoering van het vrouwenkiesrecht zou leiden tot ‘schijngeleerdheid’, ‘morele ongebondenheid’ en ‘ondermijning van gezin en opvoeding’ (Hoefte, p. 75). Andere commentaren waren minder expliciet, maar niet minder denigrerend. Zo meende een commentator dat de meeste vrouwen in Suriname geen behoefte hadden aan politieke rechten (Hoefte, p. 76).

Voorstanders waren er gelukkig ook. Onder hen was het Koloniale-Statenlid De Miranda, dat in 1933 tevergeefs een verzoek indiende bij het Surinaamse Hof van Justitie om Marie Le Fèvre op de kieslijst voor de volgende Statenverkiezingen te plaatsen (Hoefte, p. 77). Enkele jaren later wist het Tweede-Kamerlid Betsy Bakker-Nort (Vrijzinnig Democratische Bond) door een amendement te bereiken dat het passief vrouwenkiesrecht voor de Staten van Suriname (de opvolger van de Koloniale Staten) alsnog in de Staatsregeling van 1936 werd opgenomen. In het kamerdebat sprak zij haar verbazing uit over de ongelijke behandeling van vrouwen ‘op Nederlandsch grondgebied, nu wij in Nederland sedert 1922 het volledig Staatsburgerschap bezitten’. Met haar amendement won zij de strijd van minister van Koloniën Hendrik Colijn, die de invoering van het vrouwenkiesrecht in een ‘in politiek opzicht primitieve samenleving als de West-Indische’ ongewenst achtte. Ondanks deze overwinning bleven ras en gender een rol spelen in discussies over het actief vrouwenkiesrecht in Suriname (Hoefte, p. 78). Het actief vrouwenkiesrecht kwam er uiteindelijk in 1948 – dertig jaar later dan in Europees Nederland. Dit keer was het Corry Tendeloo, Kamerlid voor de PvdA, die door een amendement het actief kiesrecht voor vrouwen in Suriname wist te bevechten. Van algemeen kiesrecht was in de voormalige kolonie desondanks nog steeds geen sprake: Marrons en Inheemsen kregen het kiesrecht pas in 1963.

Vrouwenkiesrecht op de Nederlandse Antillen

De invoering van het vrouwenkiesrecht op Curaçao (waaronder Sint Maarten, Aruba en de BES-eilanden) vond op hetzelfde moment plaats als in Suriname. Dankzij de eerdergenoemde amendementen Bakker-Nort en Tendeloo kregen vrouwen in 1937 het passief kiesrecht en in 1948 het actief kiesrecht voor de Staten van Curaçao, een orgaan met vijftien leden van wie er tien werden gekozen en vijf benoemd door de Gouverneur.

Waar in Suriname vóór 1937 al een –beperkte- vorm van kiesrecht bestond, was er op Curaçao in dezelfde periode nog helemaal geen zelfbestuur. Ook hier speelde ras een belangrijke rol, zwarte mensen werden door het Nederlandse bestuur niet geschikt geacht om het kiesrecht uit de oefenen (Allen, p. 303). Pas in 1937 mochten mannen op Curaçao stemmen voor de Staten, als zij tenminste 25 jaar waren en voldeden aan de vereisten van het census- en capaciteitskiesrecht. In de praktijk kon slechts zo’n 6% van de Curaçaosche bevolking stemmen (Allen, p. 304). Vrouwen liepen bovendien, net als in Suriname, aan tegen genderstereotypen die aan hun politieke participatie in de weg stonden. Allen wijst erop dat totslaafgemaakte vrouwen samen met mannen fysieke arbeid verrichtten op de plantages. Na de afschaffing van de slavernij zetten het koloniale bestuur en de Rooms-Katholieke kerk echter in op een ‘beschavingsoffensief’ jegens de zwarte onderklasse, waarin het ideaalbeeld van het kerngezin vooropstond en vrouwen naar het aanrecht werden verwezen (Allen, p. 304). Net als Suriname werd Curaçao door de Nederlandse regering ‘te primitief’ geacht om vrouwen daar dezelfde rechten te geven als in de metropool. Ook oriëntalisme speelde een rol in het regeringsdiscours: in 1948 schreef minister Jonkman (Overzeese Gebiedsdelen) aan de Tweede Kamer dat ‘Met betrekking tot de […] regeling van het vrouwenkiesrecht […] het raadzaam voorkwam voorshands rekening te houden met de feitelijke toestanden in de Westindische gebiedsdelen, waar bevolkingsgroepen voorkomen, die, wat betreft de positie van de vrouw in de maatschappij, andere inzichten hebben dan de Westers georiënteerden’.

De vrouwen van Curaçao schikten zich echter niet in de rol van afhankelijke, onmondige huisvrouwen. In de jaren 1940 ontwikkelde zich een levendige vrouwenbeweging, uit verschillende lagen van de bevolking. Tot deze beweging behoorde Adèle Rigaud, voorzitster van de vrouwentak van de Katholieke Volkspartij. Binnen de Nationale Volkspartij waren de Woensdagvrouwen (Damanan di Djárason) actief, onder wie Clarita da Costa Gomez, Thelma Römer en Mena van West-Davelaar (Allen, p. 308). In aanloop naar de wijziging van de Surinaamse en Curaçaosche Staatsregelingen stuurden deze vrouwen brieven en petities aan politici in Den Haag om invoering van het vrouwenkiesrecht te bepleiten. Hun acties brachten Corry Tendeloo er mede toe om haar amendement bij de Curaçaosche Staatsregeling in te dienen.

Afsluiting

Voor vrouwen in Nederlands-Indië, in Suriname en op de Nederlandse Antillen was de strijd om het kiesrecht een dubbele strijd: zij moesten zowel op ras als op gender geënte machtsverhoudingen doorbreken om hun stemrecht te kunnen opeisen. Daarbij kregen zij soms steun van Nederlandse feministes, maar soms ook bleek het rassendenken sterker dan de vrouwenstrijd. En hoewel vrouwen van kleur in Nederland inmiddels niet meer formeel zijn uitgesloten van het kiesrecht, hebben zij nog steeds te maken met uitsluiting in het politieke domein. Inzicht in de strijd om het vrouwenkiesrecht in de koloniën werpt een ander licht op het beeld dat in het Nederlandse staatsrecht vooralsnog overheerst (van een land waar de democratie al sinds het begin van de 20e eeuw stevig in de schoenen staat) maar is ook van belang om hedendaagse patronen van uitsluiting te kunnen herkennen en bestrijden.

Over de auteurs

Karin de Vries

Karin de Vries is universitair hoofddocent staatsrecht aan de Universiteit Utrecht en onderzoeker bij het Montaigne Centrum voor Rechtsstaat en Rechtspleging

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #11: Constitutionalisme van zorg en de grondwettelijke bescherming van het recht op gezinsleven
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #9: Emmeline Pankhurst – Voorvechter van het Vrouwenkiesrecht
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #8: Koningin Wilhelmina en de rol van de Koning in de kabinetsformatie
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #7: Wij zijn er nog – Eunice Paiva en de Rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #6: Ontslagen omdat je zwanger bent. Een pleidooi voor échte democratische vertegenwoordiging
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #5: Financiële risico’s bij mantelzorg: eigen verantwoordelijkheid of overheidszaak?
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #4: Belle en het machtsbeest
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #3: Aletta Jacobs: zaak verloren, strijd gewonnen
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #2: The Notorious R.B.G: kleine veranderingen, grote overwinningen
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #1: Olympe de Gouges en de Verklaring van de Rechten van de Vrouw en de Burgeres uit 1791
Vrouw en rechtsstaat
Winterreeks: Vrouw en rechtsstaat