#8: Tussen lijn en oordeel: tekenen als training in rechtvaardigheid
Inleiding
Met alles wat er momenteel in de wereld speelt, bekruipt me steeds vaker een gevoel van wanhoop, en van verlamming. We zijn getuige van zoveel bedreigingen van de pijlers van onze rechtsstaat en democratie, van toenemende internationale conflicten en flagrante mensenrechtenschendingen, en de gevolgen van klimaatverandering. Daar komt nog bij dat het erop lijkt alsof we steeds meer tegenover elkaar zijn komen te staan, in plaats van naast elkaar, en wat we tegenover ons zien, wijzen we nogal eens af als vreemd of onbegrijpelijk. Bovendien zien we elkaar vaak niet eens meer direct, maar slechts op een scherm: digitaal, gefilterd, in “shorts”. Digitale media spelen handig en vaak ongemerkt in op onze vooroordelen. De toenemende polarisatie en hardnekkigheid van vooroordelen zien we in het publieke debat, maar het vertaalt zich helaas ook naar beleid, toezicht en handhaving. De Toeslagenaffaire is een schrijnend voorbeeld.
In eerdere publicaties schreef ik over hoe mens-, wereld- en zelfbeelden doorklinken in juridische argumentatie, en hoe maatschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering en digitalisering vragen om kritische reflectie op bestaande juridische narratieven. Literatuur en literatuurwetenschap kunnen daarbij helpen. Toch dacht ik bij het schrijven van deze blog niet aan een literair werk, maar aan een praktisch handboek over tekenen: Drawing on the Right Side of the Brain [‘Leer Tekenen’] van Betty Edwards. Nu is het zo dat ik altijd van tekenen heb gehouden, en dat ik voordat ik rechten ging studeren, een tijdje op de kunstacademie heb gezeten. Tekenen is daarom voor mij een vanzelfsprekend toevluchtsoord.
Wellicht roept dat bij de lezers van deze blog wat weerstand op: “Ik kan helemaal niet tekenen.” Of: “Wat heeft tekenen met de rechtsstaat te maken?” Misschien zelfs: “Zoiets frivools is toch een verspilling van tijd in het licht van grote maatschappelijke problemen?”
Mijn stelling is echter: tekenen traint het waarnemingsvermogen – en juist dat is voor juristen cruciaal. Elkaar en de wereld echt zién is immers een voorwaarde voor rechtvaardigheid. Bovendien draagt het trainen van je creativiteit bij aan het vergroten van je daadkracht. Daarom nodig ik je uit om niet de pen, maar een potlood ter hand te nemen.
Kijken, zien, oordelen
De toepassing van het recht vraagt om zorgvuldige waarneming en afweging van belangen. Toch weten we dat (juridische) oordeelsvorming beïnvloed wordt door vooroordelen en denkpatronen. Er is veel geschreven over cognitieve biases, over institutioneel racisme en neokoloniale structuren die ongemerkt in cultuur en beleid worden voortgezet. En er is ook verzet tegen wie deze thema’s aankaart, vaak afgedaan als “woke geneuzel”.
Het boek van Betty Edwards gaat niet over systemen of beleid, maar over het praktische en persoonlijke van tekenen naar waarneming. Toch zit er een diepere laag in. Volgens Edwards staan cognitieve vooroordelen ons in de weg als we goed willen tekenen. Ons brein vult informatie aan vanuit wat het denkt te zien – op basis van ervaring, aannames, symbolen. Ze noemt dat deel het “linkerbrein” (analytisch en talig), tegenover het “rechterbrein” (perceptief en creatief). De wetenschap over hersenindeling en -functie is inmiddels overigens genuanceerder, maar de metafoor blijft bruikbaar.
Neem een stoel: ons brein “weet” dat een stoel vier poten heeft. Maar wanneer we een stoel tekenen, vallen sommige poten optisch weg achter anderen. Toch tekenen veel mensen vier poten – het brein vult aan wat het denkt dat er hoort te zijn. De tekening klopt dan niet. We doen de stoel zogezegd geen recht.
Edwards laat zien hoe je die automatische aanvulling kunt leren herkennen én tijdelijk uitschakelen. Via vijf tekenvaardigheden leer je beter waarnemen:
- Waarneming van randen
- Waarneming van ruimtes
- Waarneming van onderlinge verhoudingen
- Waarneming van licht en schaduw
- Waarneming van het geheel (Gestalt)
Wat op het eerste gezicht eenvoudige tekentechnieken lijken, blijken zorgvuldig ontworpen oefeningen in waarneming te zijn, bedoeld om de vijf bovengenoemde vaardigheden te trainen en om los te komen van vooroordelen en denkfouten. Zo leer je werkelijk te zien wat er is. Juist dat proces, waarin aannames worden uitgesteld en directe waarneming centraal komt te staan, is verrassend nuttig voor het werk van juristen. In wat volgt, bespreek ik elk van deze vijf vaardigheden afzonderlijk, en laat ik zien hoe de training ervan ook het juridische denken en schrijven kan verrijken.
Vijf waarnemingsoefeningen voor juristen
1. Lijnen trekken grenzen
Edwards stelt dat een rand (een contour) de plek is waar twee dingen samenkomen. Een gedeelde grens, gemaakt door een lijn. Het definieert verschillende dingen: het object, maar ook de grens tussen het waargenomen object en de achtergrond, of een andere vorm. Het interessante is dat Edwards stelt dat bij het maken van een lijntekening ons op jonge leeftijd aangeleerde standaard repertoire van beelden en vooroordelen zich gauw opdringt. De tekenoefeningen om dat los te laten zijn pittig, zoals tekenen zonder naar je blad te kijken, en tekenen met behulp van een kijkraam.
Randen en lijnen trekken we ook in juridische zin: we maken categorieën, definities, afbakeningen, we trekken landsgrenzen en beperken jurisdictie. Hoe bewust doen we dat? Waar trekken we de lijn, wat valt nog binnen, en wat valt buiten een definitie of norm? En zijn onze ideeën van een rechtvaardige juridische “rand” toekomstbestendig, of teveel gevormd door ons repertoire van traditionele normen en taalgebruik.
2. Ruimtes – stiltes in het recht
We zijn gewend om te starten met kijken naar de positieve vorm, dat wat we willen tekenen: de appel, de stoel, een persoon. Zaken als verkort perspectief en de neiging tot het aanvullen van je kennis zullen het soms moeilijk maken om accuraat te tekenen. Het kan daarom helpen om niet alleen te kijken naar het object dat je wil weergeven (de zgn. positieve vorm), maar ook naar de zogeheten negatieve ruimte eromheen. Deze ruimte zien helpt om het object beter in verhouding en vorm te tekenen, en is daarom net zo belangrijk voor het totale beeld als de positieve ruimte van het geportretteerde object zélf.
In juridische taal zou je kunnen zeggen dat de negatieve ruimte datgene is, wat er niet gezegd wordt, wat er onbeschreven of zelfs onnoemelijk, onzichtbaar is. Waar zitten de stiltes in het recht, en wat zeggen die over ons systeem?
3. Relaties: Machtsverhoudingen in perspectief
Bij tekenen gaat het om verhoudingen, perspectief en onderlinge afstemming in een compositie. Daarbij komt ook de uitdaging dat een driedimensionale werkelijkheid moet worden weergegeven in een tweedimensionale tekening. Bij juridisch werk is dat net zo: welke machtsverhoudingen zijn in beeld? Welke belangen wegen zwaarder, wie kan iets afdwingen, en wie niet? Welke driedimensionale werkelijkheid slaan we als juristen plat? Hoe zit het met de evenredigheid?
Om de juiste proporties en perspectief te bereiken, kun je tekenoefeningen doen waarbij je leert waarnemen wat de juiste maten zijn, en daarbij moet je wederom afstand doen van je vooroordelen over de objecten die je tekent. Je leert daarbij te letten op je eigen positie als tekenaar: jouw positie beïnvloedt je perceptie van de juiste verhoudingen. Dit is een zeer waardevolle les voor juristen. En zoals Edwards benadrukt: bij het bereiken van de juiste verhoudingen, is het zeer belangrijk om op de negatieve ruimtes te letten
4. Licht & schaduw: over waarden
Niet alles is zwart-wit, een tekening gaat meer ‘leven’ als de lijnen en vlakken worden aangevuld met licht en schaduw in verschillende gradaties, zo creëer je diepte. Hoe licht en schaduw vallen en welke grijswaarden gebruikt moeten worden, volgt een logica: waar het licht vandaan komt, bepaalt de schaduw. In de taal van het recht zijn er ook mogelijkheden om nuances aan te brengen, om te verzachten of juist iets scherper aan te zetten. We doen dit bijvoorbeeld door verzachtende of verzwarende omstandigheden mee te nemen in een overweging, of door de invulling van het evenredigheidsbeginsel. Denk als jurist ook eens na over waar het figuurlijke “licht” vandaan komt. Dit heeft een overlap met wat hiervoor al aan de orde kwam: de plek waar het licht vandaan komt kun je zien als metafoor voor het perspectief van waaruit naar een zaak of andere situatie gekeken wordt. Dat perspectief bepaalt ook wat belicht wordt en wat in de schaduw blijft. Bovendien gaan Edwards’ oefeningen mede over het ambacht van tekenen: er zijn tal van manieren om grijswaarden te creëren met een simpel potlood en die zijn te oefenen. De mate van beheersing van die vaardigheden is van invloed op de kwaliteit van een tekening. Als rechtendocent vraag ik me af: wat voor equivalent hebben wij voor het oefenen met waarden en nuanceringen in de taal van het recht? Hoeveel ambachtelijke oefening doen we in de nuances van rechtvaardigheid en het reflecteren op de eigen positie?
5. Gestalt: Van pixel naar plaatje
De afzonderlijke elementen en (stijl)keuzes in een tekening bepalen samen het totaalbeeld: de “Gestalt”. Dit concept herinnert ons eraan dat we juridische onderdelen niet los van hun context moeten interpreteren. Een regeling die op zichzelf redelijk lijkt, kan in samenhang met andere regels of in de uitvoeringspraktijk juist onrechtvaardig uitpakken. Elk afzonderlijk element lijkt misschien op zichzelf staand – een wetsartikel, een rechterlijke uitspraak, een beleidsnota – maar ze beïnvloeden elkaar, impliciet en expliciet, en dragen bij aan een (on)rechtvaardig systeem.
Conclusie
In het begin van deze blog sprak ik over wanhoop en verlamming bij het zien van de huidige ontwikkelingen. Mijn drang naar tekenen – en het herlezen van Betty Edwards’ boek – is geen vlucht in iets simpels of esthetisch (hoewel het dat doel óók mag dienen!). Wat mij aantrekt is haar nuchtere visie op leren: tekenen is niet uitsluitend talent, maar een vaardigheid die iedereen kan oefenen.
Dat stemt me hoopvol. Want ook het vermogen om nauwkeuriger waar te nemen – in beeld én in oordeel – is te trainen. Niet ineens, maar via kleine stappen.
En dat maakt me daadkrachtiger. In plaats van te blijven hangen in “ik kan niet tekenen” (of: “ik kan weinig doen aan de grote problemen van nu”), kun je gewoon beginnen. Iedere lijn die je tekent, iedere waarneming die je scherpt, draagt bij aan een juister beeld. Datzelfde geldt bij het schrijven van een juridische redenering: je maakt bewuste keuzes, je reflecteert, en je kijkt: klopt dit nog wel?
De tekeningen op de afbeelding bij dit blog (zie hoofdpagina) zijn afkomstig van Pauline Phoa zelf
Reacties