#6: Geloof, hoop & liefde in het staatsrecht
Tijdens het Hemelvaartsweekend heb ik mijzelf getrakteerd op een excursie naar Londen. Het was warm in de stad en ik liep door Hyde Park, op weg naar het Victoria & Albert Museum. Toen ik het museum naderde en de meute toeristen zag, die nog voortdurend werd gevoed vanuit de talrijke, geparkeerde touringcars, vreesde ik voor lange wachtrijen. Gelukkig bleek die vrees volledig ongegrond want men stond weliswaar in de rij, maar dat was voor het Science Museum en het Natural History Museum. Bij het Victoria & Albert kon ik ongehinderd doorlopen zodat ik al snel tussen de tijdloze kunstwerken liep.
Ik weet niet of het een bepaald kunstwerk was, de sfeer in het museum als geheel (waar alles, maar dan ook werkelijk alles doortrokken is van bijna bovenmenselijke schoonheid), de schilderijen en voorwerpen op de afdeling religieuze kunst of mijn latere reflecties op wat ik had gezien, maar op enig moment gedurende die dagen in Londen, werd ik overvallen door een inzicht dat, zo al niet geheel nieuw, in ieder geval van een zodanige aard was dat het voelde alsof er iets wezenlijks was veranderd in de wijze waarop ik in het leven sta. Het moet iets zijn geweest dat al broeide, wat ik ergens altijd misschien al had gevoeld, maar wat, onder invloed van het prachtige, middeleeuwse schilderijtje van Maria met kind of het indrukwekkende, veelkleurige, gebeeldhouwde piëta-tafereel min of meer nu pas, spontaan tot volle wasdom had kunnen komen. Het gevoel is moeilijk onder woorden te brengen, taal is gebrekkig en hoekig als het om Schoonheid & Waarheid gaat, maar laat ik in het kader van dit blog toch een poging wagen. Het was zoiets als: deze kunstenaar, moet gevoeld hebben wat ik nu voel. Dit is geen beeld van vrome onderwerping, ook geen beeld van een diepe religieuze zekerheid. Het is een schreeuw uit de diepte, een wanhoopskreet van een tot het uiterste getergde ziel, zoekend naar houvast. Een gevoel van onthechting en een smeekbede om erkenning van de eenzaamheid die daarvan het onvermijdelijke gevolg is. Een schreeuw van ontreddering, een bede om hoop, geloof en liefde en zeker geen afgietsel van dogma of orthodoxie.
Onderwerp van deze bijdrage is mijn favoriete boek en laat ik nu eens als voorlopige werkhypothese neerleggen dat dat de Bijbel is. Dat is natuurlijk een beetje raar, zelfs als wankele werkhypothese, want wie wel eens heeft geprobeerd de Bijbel van voor tot achter door te nemen heeft vermoedelijk net als ik ervaren dat dat bij tijd en wijle een nogal chagrijnig klusje kan zijn. Genesis en Exodus beginnen nog wel met goed leesbare, verhalende teksten, maar hele delen van de boeken die daarop volgen bevatten pagina’s lange voorschriften over hoe de eredienst moet worden ingericht en op welke wijze het vee geslacht en geofferd moet worden. Bij die passages is het een beetje alsof je een wetboek aan het lezen bent en zelfs de meest fanatieke jurist beschouwt het doorlezen van wetboeken doorgaans niet als een aangenaam tijdverdrijf, zeker wanneer de regels die daarin zijn te lezen lang niet altijd direct tot warm begrip leiden. Daar komt nog bij dat de Bijbel, ondanks de wat misleidende wijze van koppelverkoop in één band, natuurlijk helemaal geen boek is, maar eerder een verzameling van boeken, bestaande uit diverse genres, van poëzie en geschiedschrijving, tot proza en, jawel, gortdroog wetboek. En, nog problematischer vanuit het oogpunt van deze website: Is de Bijbel niet eigenlijk een heel gevaarlijk boek juist vanuit rechtsstatelijk oogpunt omdat daarin gepropageerd wordt dat er een hogere, goddelijke orde is die (soms) boven de door mensen in wetten gecreëerde orde zou kunnen of zelfs moeten worden gesteld? En is het juist niet een boek op grond waarvan rechten van minderheden zo vaak worden beknot, het boek dat haat jegens allerlei andersdenkende legitimeert en dat uitsluiting en onderdrukking van die andersdenkenden in geïnstitutionaliseerd verband (dat van de kerk) propageert?
Op deze plaats in mijn betoog wordt het tijd om wat helderheid te scheppen in de terminologie. De Bijbel is een verzameling geschriften, dat zagen we al. Religie is een georganiseerde vorm van godsdienst en de protestantse en rooms-katholieke religie beschouwen de Bijbel als het woord van God. Wie of wat God precies is weet niemand, zelfs de twee hiervoor genoemde religieuze instituten niet en geloof is weer iets anders. Geloof zou ik hier willen omschrijven als het vertrouwen in het corpus aan geschriften (waaronder de Bijbel), tradities, uitingen van beeldende kunst, seculiere geschriften, waaronder ook die van Camus en Nietzsche, om maar eens twee atheïstische denkers te noemen, die erkennen dat er een mysterie is en die het de moeite waard vinden een poging te wagen met en over dat mysterie in dialoog te gaan. Serieuze gelovigen en serieuze atheïsten stellen vaak dezelfde vragen en zijn het vaak op verrassend veel punten met elkaar eens. Behalve natuurlijk op het punt of ‘God bestaat’ dan, waarbij sommige van die verschillen van inzicht vaak ook nog eens kunnen worden verklaard door de gehanteerde definitie van de begrippen ‘God’ en ‘bestaan’. Ook ik zal mij niet aan het verder preciseren van die begrippen wagen, want het zou van hoogmoed getuigen als ik zou proberen iets te doen wat nog nooit iemand is gelukt. Geloof komt voort uit het inzicht dat er iets niet klopt, dat er iets ontoereikends is in de antwoorden die een puur seculiere wereldbeschouwing geeft, zoals het zo treffend wordt uitgedrukt door Lieke Marsman in haar indrukwekkende Op een andere planeet kunnen ze me redden. Uit de vraag hoe het toch kan dat niemand oorlog wil en er toch altijd oorlog is en de vraag waarom iedereen bereid is elkaar te helpen, maar er toch nog mensen zijn die in armoede en gebrek leven. Uit het menselijk tekort dat zo vele uitdrukkingsvormen kent.
Die kunstwerken in het Victoria & Albert Museum, en niet alleen de christelijk geïnspireerde, zelfs niet alleen de religieus geïnspireerde (er zijn ook prachtige werken uit de andere grote religieuze tradities te zien), drukten het allemaal uit: die schreeuw uit de diepte. De klaagzang over het menselijke tekort. Beelden die weigeren zich neer te leggen bij dat tekort, zoals het prachtig vormgegeven, zilveren theeservies en de manshoge wandtapijten met Bijbelse taferelen. Maria met kind als uitdrukking van het kwetsbare, weerloze dat uiteindelijk, ondanks alle aardse tegenbewijzen van oorlog en onderdrukking, van geld en de daarbij behorende macht, zal overwinnen, tegen alle verhoudingen in. Geloof dat het ertoe doet, hoop dat het toch goed zal komen en liefde die alles en iedereen kan verbinden.
De Bijbel staat vol van dit soort beelden. De barmhartige Samaritaan, die anders dan de priester en de Leviet, die beide aan de gewonde reiziger voorbijliepen, wel hulp aanbood en die de ongelukkige op zijn eigen lastdier naar een herberg bracht en hem daar verder liet verzorgen. De verloren zoon, die door eigen schuld zijn vermogen verbraste, maar na tot inkeer te zijn gekomen terugkeerde naar zijn vader en daar met open armen werd ontvangen (beeld: er is altijd hoop op vergeving). Jezus aan het kruis, veroordeeld voor een misdaad die hij niet had begaan, bespot en vernederd, maar die de derde dag uit de doden werd opgewekt en zo toch triomfeerde zonder geweld, zonder zich ook maar te verdedigen. Het zijn allemaal beelden van een verlangen naar een betere wereld dan die wij dagelijks te zien krijgen op de televisie. De kernboodschap uit die Bijbel? Dat je een ander moet behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden. Dat geweldloos verzet de enige uitweg is uit de spiraal van geweld en dat wij allemaal, gelovig of niet, naar Zijn evenbeeld zijn geschapen en daarmee in ons diepste wezen gelijkwaardig zijn. Geloof, hoop en liefde, ondanks alles. Misschien is alle serieuze kunst wel een neerslag van die gedachte.
De rechtsstaat ligt onder vuur, het is ten tijde van het opschrijven van deze overwegingen helaas al bijna een cliché geworden. Als juristen zijn wij daarbij, logischerwijs, sterk gefocust op de vraag of de kandidaat autocraten en dictators die heden ten dage zo weelderig tieren binnen de grenzen van het (staats)recht blijven. Ik denk dat die vraag uiteindelijk, hoewel niet geheel irrelevant, toch van ondergeschikt belang is. En ik denk dat het centraal stellen van die vraag, juist in deze tijd, het belangrijkere punt mist. Jezus komt in verschillende Bijbelverhalen in conflict met de wet. Zo geneest hij iemand op de Sabbat en dat is streng verboden, want op de Sabbat mag niet worden gewerkt. Daarop aangesproken verdedigt hij zich met de stelling dat de Sabbat er voor de mens is en niet omgekeerd. Zo is het ook met de wet. Die is er voor de mens en niet omgekeerd. Wij zijn dat, vrees ik, een beetje uit het oog verloren. Het toeslagenschandaal is er een voorbeeld van: te strikte wetsuitleg zorgt ervoor dat mensen vermorzeld worden. Te veel bureaucratie zorgt ervoor dat mensen het vertrouwen in de overheid kunnen verliezen. Wanneer een samenleving te veel juridiseert, gaan mensen die samenleving als onmenselijk ervaren. Anderzijds is het gegeven dat iets wettelijk is toegestaan, nog lang geen garantie dat het ook goed en juist is. Vrijwel niets wat er voorafgaand aan de kredietcrisis is gebeurd was in strijd met de letter van de wet, vrijwel alles wat heeft bijgedragen aan die crisis was een aanranding van de geest van die wet.
Doet het er uiteindelijk toe of de dictator zijn positie langs staatsrechtelijk geoorloofde weg heeft bereikt? Wordt een discriminerende of anderszins mensonterende maatregel minder verwerpelijk wanneer die in een correct tot stand gekomen wettelijk besluit wordt gegoten? Ik denk het niet. De juridische legitimiteit van een regel is weliswaar een belangrijke, maar niet de doorslaggevende factor bij de vraag of die regel ook moreel standhoudt. De Bijbel en breder, geloof, kan net als al die andere kunstwerken, dienen ter inspiratie om een antwoord op die morele vraag te vinden. En de kunstenaar of zij nu schildert of dicht, beeldhouwt of het zilver smeedt, blijft ons voortdurend herinneren aan de noodzaak om die vraag te blijven stellen, terwijl zij ons troost met de gedachte dat ook zij wanhopig uit de diepte heeft geschreeuwd. En dat dat er toe doet.
Ten slotte nog dit. Mijn echte favoriete boek is De Avonden van Gerard Reve. Maar daar moeten wij het misschien bij een andere gelegenheid nog eens over hebben.
Reacties