Terug naar overzicht

#3: Hongarije en de onmogelijkheid van democratie zonder rechtstaat


In 2014 hield de Hongaarse premier Victor Orbán een geruchtmakende toespraak op een zomerkamp van studenten. Orbán legt helder uit waar hij mee bezig was: Hongarije omvormen tot een “niet-liberale staat”. In de eerste plaats was dit een afrekening met het politieke systeem van na het einde van de Koude Oorlog, een systeem gedomineerd door de socialisten (voormalige communisten) en de liberalen (de voormalige dissidenten). Het is ook de definitieve breuk met Orbán’s eigen liberale achtergrond als oprichter en enige leider van Fidesz, de Partij van Jonge Democraten. Maar meer nog is de duiding van Orbán’s project als de vestiging van een “niet-liberale staat” een ode aan de macht.

De macht van de meerderheid, zoals Orbán niet nalaat te vermelden. Sinds 2010 heeft hij alle nationale verkiezingen met overmacht gewonnen. De premier en zijn bondgenoten bezitten zoveel zetels in het parlement dat ze eigenhandig de grondwet kunnen schrijven en herschrijven. Er zijn sinds de aanname van de nieuwe grondwet in 2011 al vijftien grondwetswijzingen doorgevoerd, de meest recente om te bepalen dat er slechts twee geslachten zijn: man en vrouw. Nu valt er op Orbán’s mandaat wel het een en ander af te dingen. Verkiezingen zijn vrij maar niet eerlijk. De media zijn in handen van Orbán’s vrienden, de staatspropaganda is onontkoombaar, de oppositie wordt systematisch tegengewerkt, de spelregels zijn in het voordeel van de regeringspartij, en het overheidsapparaat staat in dienst van Orbán.

Is Hongarije dan nog wel een democratie? Veel politicologen vinden van niet. Zij klassificeren Hongarije als een gekozen dictatuur. Deze politieke mengvorm is een relatief nieuw verschijnsel maar inmiddels wijdverbreid. Bekende voorbeelden zijn Putin’s Rusland en Erdogan’s Turkije. De toegang tot de macht is zogenaamd democratisch, via verkiezingen, maar de uitoefening van de macht is aan weinig regels gebonden. In de redenering van Orbán is het ondemocratisch om te verlangen dat zijn regering zich laat beperken door internationale en nationale regels. Dat zou immers betekenen dat zijn regering het mandaat van de kiezers niet kan uitvoeren. Wetten, verdragen, rechterlijke uitspraken mogen, nee, moeten overtreden, genegeerd, of gesaboteerd worden als zij in de weg staan van het uitvoeren van het politieke programma van de gekozen regering. In deze zienswijze is de rechtstaat geen onafhankelijke controle op de democratie maar een ondemocratisch obstakel op de realisering van de wil van het volk. Dat klinkt eng en tegelijk ook erg bekend. Wilders en Faber praten zo. En in de Verenigde Staten gaat president Trump alle perken te buiten.

Het zou te eenvoudig zijn om de verhouding tussen democratie en rechtstaat voor te stellen als onproblematisch en harmonieus. Maar daar gaat het niet om. Want gekozen dictaturen zijn niet democratisch. En de politici die zich tot gekozen dictators ontwikkelen zijn niet democratisch. Als zij verkiezingen verliezen ontkennen ze glashard dat ze verloren hebben. En als ze kans krijgen verlengen ze hun termijn illegaal. Daarom is een politiek van “oh, het zijn maar regels” en “wie hebben dat dan besloten?”  zo gevaarlijk. Daarom is de verdediging van de rechtstaat cruciaal voor het voortbestaan van democratie. Let wel, ik schrijf bewust “de verdediging van de rechtstaat”. Op zichzelf is de rechtstaat weerloos. Een van eerste initiativen van Orbán was om het Hongaarse Grondwettelijk Hof in te pakken en haar zorgvuldig opgebouwde jurisprudentie onbruikbaar te maken. Nee, waar het om gaat is dat politici de rechtstaat verdedigen in woord en daad. Vandaar ook de teleurstelling over de opstelling van NSC. Zij heeft haar rol als hoeder van de rechtstatelijkheid in het kabinet-Schoof nog maar zelden waar kunnen maken. Vandaar ook de zorg over de opstelling van de andere regeringspartijen, die teveel meegaan in de neiging van de PVV om de randen van de wet op te zoeken. En er desnoods over heen te gaan. En dan maar afwachten of het mag van de rechter, de Raad van State, of Brussel. Dit is een nieuwe en zorgwekkende ontwikkeling in een land waar bestuurders van oudsher de regels verinnerlijkten. Het begon trouwens al onder Rutte, wiens kabinet steeds vaker door de rechter herinnerd moest worden aan de eigen afspraken.

Hongarije ziet zichzelf als een centraal Europees land. In het oosten van het centrum, dat wel, maar niet “aan de rand van Europa”, zoals de titel van deze blogserie zou kunnen doen vermoeden. Dit is belangrijk, want Hongarije’s lidmaatschap van de Europese Unie is waarschijnlijk de voornaamste rem op Orbán’s autoritaire ambities. In eigen land heeft Orban inmiddels concurrentie gekregen van zijn voormalige kompaan Peter Magyar, die volgens recente opiniepeilingen de verkiezingen van volgend jaar zou kunnen winnen. Orbán heeft al een keer de macht verloren. Dat was in 2002. Hij heeft toen keihard gewerkt om de macht te heroveren en is niet van plan die ooit nog op te geven. Cruciaal is de rol van de Europese Unie (EU). Aan de ene kant heeft Orbán Europese subsidies nodig om de zwakke economie draaiende te houden en zijn corrupte netwerk te financieren. Aan de andere kant moet Hongarije zich houden aan de Europese regels. Als die tenminste toegepast worden door de Europese Commissie,  want daar ontbrak het in het verleden nogal aan. Er zijn  dus externe, Europese, grenzen aan wat Orbán zich kan permiteren. Waar die grenzen precies liggen wordt bepaald door politici en rechters. Een eerste test wordt de handhaving van het verbod op een Gay Pride in Boedapest. Het nationale parlement heeft een wet aangenomen die deelname strafbaar stelt. Dit signaleert dat Orbán bereid is onderdrukking toe te voegen aan zijn arsenaal. Het past in een patroon van radicaal rechts om politiek onwenselijk gedrag te criminaliseren en de betrokken personen tot buitenstaanders te bestempelen. Dat kennen we ook uit Nederland. Democraten gedragen zich anders. Zij houden zich aan de regels en houden anderen aan de regels. Zo simpel is het.

Over de auteurs

Matthijs Bogaards

Matthijs Bogaards is hoogleraar Politicologie aan de Centraal Europese Universiteit (CEU) in Wenen, Oostenrijk.

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Randen van Europa: antirechtsstatelijke politiek
#4: Aan de randen van Europa: de Schweizerische Volkspartei
Randen van Europa: antirechtsstatelijke politiek
#2: The German AfD and right-wing authoritarianism: Three acts with a dramatic ending
Randen van Europa: antirechtsstatelijke politiek
#1: Een Spaans recept tegen extreem rechts: het is een harde wind die in België waait
Randen van Europa: antirechtsstatelijke politiek
Aan de randen van Europa: blogreeks over antirechtsstatelijke politiek