#16: Inzet en uitsluiting
Bijna 40 jaar geleden las ik, op aanraden van Joop Ellemers, hoogleraar sociologie in Groningen en op dat moment mijn scriptiebegeleider, ‘From Berlin to Berkeley’ van Reinhard Bendix (1916-1991). Bendix was een van de belangrijkste Amerikaanse sociologen uit tweede helft van de vorige eeuw. Voor mij is hij vooral de auteur van ‘Higher Civil Servants in American Society’, een klassieke studie over regeltoepassing door ambtenaren.
‘From Berlin to Berkeley’, geschreven in 1986, is heel veel tegelijk: het bevat de biografie van Bendix’ vader en het verhaal van zijn eigen coming of age, maar het is ook een sociologische case study over intergenerationeel conflict en marginaliteit en het is een boek over recht en onrecht. Bendix’ stijl is ongelofelijk helder en precies. Zijn toon is objectief, maar verraadt tegelijkertijd een enorme betrokkenheid bij alles waarover hij schrijft.
Reinhard Bendix groeide op in Berlijn. Zijn vader, Ludwig Bendix, geboren in 1877, was afkomstig uit Westfalen, besloot toen hij 21 was om niet langer te leven naar de Joodse voorschriften die hij van huis uit had meegekregen, studeerde rechten, trouwde met Else Henschel, met wie hij twee kinderen kreeg (Reinhard en Dorothea) en vestigde zich als advocaat in Berlijn. Hij was een grote, royale, enigszins onhandige en onwaarschijnlijk energieke man, die naast zijn advocatenpraktijk een eindeloze reeks rechtswetenschappelijke publicaties het licht deed zien. Hij was onconventioneel, nieuwsgierig en idealistisch en voelde zich sterk verbonden met de Duitse cultuur.
In 1933 verandert alles. In juni van dat jaar wordt Ludwig gearresteerd, omdat hij als advocaat ooit een lid van de communistische partij heeft verdedigd. Hij verblijft twee maanden in de gevangenis van Spandau, daarna twee maanden in het concentratiekamp Brandenburg. Reinhard, leerling van het Grunewald Gymnasium, weigert op school nog langer de Hitlergroet te brengen, neemt een leraar in vertrouwen over zijn situatie thuis en wordt vervolgens van school gestuurd.
Het eerste wat Ludwig na zijn vrijlating doet, is zich naar de Gestapo begeven om bij de medewerker die verantwoordelijk is voor zijn zaak, informatie in te winnen over welke beroepsmogelijkheden hij nog heeft. Diens reactie: als ik jou was, zou ik zo snel mogelijk naar Palestina vertrekken. Omdat Ludwig niet langer als advocaat kan werken, probeert hij in zijn levensonderhoud te voorzien als juridisch adviseur. In 1935 wordt hij opnieuw gearresteerd. De aanleiding is een brief die hij aan een commissaris van politie schrijft met het verzoek om een spandoek met de tekst ‘Wij willen geen Joden’ dat bij een partijkantoor van de Nazi’s hangt, weg te halen. Tijdens de tweede periode van gevangenschap verblijft hij in Lichtenberg en Dachau. Als hij in 1937 wordt vrijgelaten, is hij lichamelijk een schim van wie hij was. Toch is het eerste wat hij wil doen, de kampcommandant aansprakelijk stellen voor de dood van een Joodse medegevangene. Zijn beide kinderen kunnen hem daar alleen met de grootst mogelijke moeite van weerhouden.
Ludwig wil in Duitsland blijven, maar dat is onmogelijk. In 1937 vestigen Bendix’ ouders zich in Haifa, Palestina. Ludwig stelt zijn herinneringen op schrift, een manuscript van 1000 pagina’s, en probeert uiterst volhardend maar zonder veel succes in zijn levensonderhoud te voorzien door het schrijven van allerlei wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke teksten. Ook Reinhard en zijn zus verlaten Duitsland. Reinhard reist via Palestina naar de Verenigde Staten, waar hij in Chicago sociologie studeert, trouwt met een medestudente, Jane Walstrum, en een wetenschappelijke carrière begint.
In 1947 komen ook Bendix’ ouders naar de Verenigde Staten. Konden zij in Palestina al niet aarden, in de Verenigde Staten is dat nog veel minder het geval. In Palestina konden zij nog terugvallen op een groep gelijkgestemde emigranten uit Duitsland, in de Verenigde Staten zijn ze volledig afhankelijk van hun kinderen. De onderlinge relatie tussen vader en zoon wordt, na een kortstondige periode van euforie vanwege het weerzien na tien jaar scheiding, steeds meer bepaald door teleurstelling en verwijten vanwege niet in te lossen verwachtingen over de hulp die Reinhard en Jane zouden kunnen bieden aan hun (schoon)ouders, om in de Verenigde Staten een betekenisvol leven te leiden. Ludwig overlijdt in 1954, Else in 1968.
Van de eerste keer dat ik het boek las, herinnerde ik mij Bendix’ vader vooral als een wereldvreemde studeerkamergeleerde met een misplaatst geloof in wat het recht vermag in een wereld van willekeur en terreur. Mijn herinnering bleek niet te kloppen. Bendix schrijft over wat zijn vader bewoog in zijn acties jegens verschillende Nazi-functionarissen: “It may be said that my father was naive to the point of folly, but this does not do him justice. He had a lyrical nature, by which he referred to an inner compulsion of putting all personal experiences in an intellectual context, and even of seeking such experiences in order to do so. At the same time, he viewed all social experiences as appropriate material for creating the best possible kinds of human relations.” Bendix vervolgt: “Both inclinations were joined in his legal fanatism. He felt that in public and private life each person’s responsibility must be ascertained and he grew restless at the thought that matters would have been handled better if only the proper steps had been taken to clarify who was responsible to what.” Die uitleg maakt het handelen van het Bendix’ vader veel meer dan alleen maar naïef. Het vormt uitdrukking van zijn vastberadenheid om mensen met macht aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, ook als hij weet dat de kans op succes miniem is.
Wat mij bij herlezing vooral trof, was wat Bendix schrijft over de marginale positie van zijn vader in Duitsland, en later ook in Palestina en de Verenigde Staten. Ludwig heeft zich met hart en ziel verbonden aan de Duitse samenleving en zet zich met al zijn krachten daarvoor in, maar wordt toch uitgesloten en uitgestoten. Bendix citeert de autobiografie van zijn vader: “I cannot in truth speak of efforts to assimilate… We did not live at all as aliens who wanted to become natives, but rather as natives who did not understand and objected strongly [when] they were looked on and treated as aliens. We in no way felt we were assimilated Jews, but Germans like other Germans.”
Ludwig en Reinhard staan op dat punt trouwens diametraal tegenover elkaar. Ludwig wil bij Duitsland horen, zijn zoon heeft het er in 1933 helemaal mee gehad. Hij schrijft over de correspondentie met zijn vader toen die in Spandau gevangen zat: “His message was that minorities are discriminated against in every country, that their loyalty to their country is tested just when they are discriminated against, and, hence, German Jews must grin and bear it and hope for better times. (…) In writing all this, he was defending his own assimilationist position, even from behind prison walls. He continued to hope that once released he would be permitted to work as a legal counselor.
Over het verschil tussen vader en zoon in hoe zij reflecteren op hun marginale positie in Duitsland schrijft Bendix: “Today, I understand what is at stake in this correspondence: he was defending and I was attacking his affirmative attitude against Germany. I was seventeen; I had not invested a lifetime of work in the German legal system; I was confronted with a political situation in which my prospects were nil. How could I accommodate myself to a society in which I could not even go to school on acceptable terms?” Voor Reinhard blijkt er een uitweg, voor zijn vader niet.
Marginaliteit is weliswaar het allesoverheersende thema in Bendix’ boek, het verhaal daarover is niet eendimensionaal. Zo schrijft hij over de onderlinge verhouding tussen de Joodse gevangenen in Lichtenberg en Dachau: “Within the concentration camp, the Jewish contingent was marked by greater personal proximity and a stronger feeling of solidarity against the oppressors than in any other group. There was no need to worry about traitors or renegades; it would have been pointless. Mutual aid was a matter of course and so was recompense within the limits available of each.” Over de betekenis van die saamhorigheid voor zijn vader schrijft Bendix: “In this Jewish company, he was surprised that he did not find it disagreeable when strangers approached him with familiarity, even when he considered this approach an intrusion. Whether or not he liked the people, all of them evoked in him feelings of kinship to a greater degree than non-Jews. This feelings had a tangible aspect in the personal services on which my father depended. In this Jewish company, a young man kept my father’s shoes and clothes clean, made his bed, and cleaned his dishes, in the quiet expectation of extra food or some money. The terms of exchange among kinfolk, so to speak, did not need to be spelled out.”
Verrassend is voorts Bendix’ observatie over zijn eigen marginale positie in Chicago, hunkerend naar vriendschap en een relatie. Hij geeft zichzelf weinig kans, als enige niet-Amerikaan in een omgeving met bijna alleen maar mannelijke studenten. Maar, zo schrijft hij: “(…) in this I was mistaken. In later years I was surprised to learn that I had been regarded as a conspicuous, even romantic figure. (…) in the late 1930s it was still possible for young Americans to regard a refugee with a sometimes touching, sometimes embarrassing combination of curiosity and awe.” Een van die slechts vier vrouwelijke medestudenten wordt zijn echtgenote.
Ondanks deze lichtpuntjes laat Bendix’ boek vooral zien wat het een samenleving kost en wat het met individuen doet als mensen die zich volledig met die samenleving verbonden voelen en zich daar met al hun krachten voor inzetten, worden gemarginaliseerd, uitgesloten en uitgestoten. Wat een verlies aan talent, wat een verlies aan geluk.
Reacties