#11: Victor Hugo’s roman Quatrevingt-treize (‘93) en het debat over rechtsstatelijke cultuur
Victor Hugo (1802-1885) is bekend van romans als Les Misérables (1861) en om zijn politieke pleidooien voor sociale gerechtigdheid, humaner strafrecht en Europese samenwerking. Zijn laatste roman Quatrevingt-treize uit 1871 (hierna ‘93) hoort daar ook bij. De titel verwijst naar 1793, jaar van de Terreur, de fase van de Franse Revolutie waarin radicale revolutionairen onder leiding van Robespierre met geweld politieke tegenstanders uitschakelden. Duizenden mensen werden geëxecuteerd, vaak per guillotine, zogenaamd ter bescherming van de revolutie. Het jaar staat symbool voor staatsgeweld in naam van vrijheid en orde.
De roman onderzoekt hoe een revolutie gericht op sociale rechtvaardigheid kan uitlopen op een regime van willekeur en terreur. Hugo verbeeldt de ideeënstrijd tussen het Ancien Régime en de verschillende interpretaties van de revolutie. Daarmee is de roman relevant voor de vraag wat we mogen verwachten van een rechtsstatelijke cultuur.
De term ‘rechtsstatelijke cultuur’ is bij ons de laatste jaren opgekomen in de context van het debat over de weerbaarheid van de (democratische) rechtsstaat, en dit naar aanleiding van diverse manifestaties van rechtsstatelijk verval. Het debat richt zich sterk op institutionele versterkingen, zoals opheffing van het constitutionele toetsingsverbod of een partijverbod. Onder meer Tinnevelt en Adams benadrukken het belang van een rechtsstatelijke cultuur. Die cultuur wordt gedefinieerd als een zaak van kennis, attitude, rechtsbesef van juristen en politieke instituties zelf, een constitutioneel ethos, inbeeldingsvermogen en empathie.
‘Ieder dogma zijn tempel’
In ‘93 wordt het radicaler onder woorden gebracht: de rechtsstaat drijft op geloof en utopie, nu eens naïef idealistisch dan weer vechtlustig, bijeengehouden door gezagvolle symbolen. Dat blijkt onder meer uit het essayistische hoofdstuk over de Nationale Conventie. De wetgevende vergadering die in 1793 het besluit nam tot onthoofding van Lodewijk XVI – ‘citoyen Louis Capet’- vergaderde in de machinekamer van het theater van de Tuilerieën. Het gebouw brandde af in 1871, tijdens de Commune, de bloedig neergeslagen opstand in Parijs. Een groot beeld van La Liberté domineerde de zaal. Tegen de wand hing La déclaration des droits de l’homme. De zuilen en classicistische décors van deze moderne institutie waren echter van bordkarton. Op het altaar is ‘God’ vervangen door ‘LA LOI’, voor natuurrechtsdenker Hugo het volmaakte tegendeel van le Droit. Op de tafel van de president drupte ooit het bloed uit de op speerpunten afgehakte koppen. Volgens overlevering zouden de afgehakte hoofden van tegenstanders van de revolutie de zaal zijn binnengedragen, gespietst op speerpunten, en op de tafel van de voorzitter gelegd.
De passage maakt het revolutionaire geweld tastbaar waarin macht, wet en geweld werden vermengd. Daarnaast presenteert Hugo recht en rechtsstaat als een imaginaire orde, een resultaat van menselijke verbeelding. Die orde ontleent zijn geloofwaardigheid aan symbolen en instituties die de idealen van het recht op inspirerende wijze belichamen, zoals het beeld van La Liberté. De tekst op het spreekgestoelte maakt ervan bewust dat lange tijd God en Koning die symbolische rol vervulden. Hun symbolisch gezag vermocht conflicterende idealen (tijdelijk) te verenigen en fungeerde daarmee (idealiter) als garant voor een cultuur van recht. Hugo’s bordkartonnen zuilen suggereren echter dat de revolutionaire burgers er na 1789 alleen voor stonden. Ze vervingen God en Koning door abstracte ideeën en de Wet, bindend, maar potentieel ook verdelend en meedogenloos.
Wetten van bordkarton
Wat zegt de hierboven geanalyseerde passage over het symbolisch gezag van hedendaagse instituties? Allereerst moet modern seculier overheidsgezag zichzelf bewijzen zonder de steun van God en Koning. Het symbolisch gezag van weloverwogen en rechtvaardige wetten is daarom onontbeerlijk, aldus Willem Witteveen. De laatste decennia zijn dit soort inhoudelijk aansprekende wetten echter steeds meer verworden tot instrument voor de effectuering van beleidsdoelen en, steeds vaker, politieke doelen. De symbolisch gezagvolle wet is zo geworden tot een bordkartonnen décor voor potentieel harteloos handelen. We zien dit weerspiegeld in de Toeslagenaffaire en het Vreemdelingenrecht.
Een tweede gedachte betreft de kunst van het omgaan met symbolen. Hugo’s beschrijving van de Nationale Conventie doet beseffen hoe populistische politiek met haar verhalen over veiligheid, nationale cultuur en natuurlijke orde deze kunst van het symbolische beheerst en de behoefte aan morele bezieling weet in te zetten voor eigen voordeel. Het populisme biedt kitsch-versies van symbolen benodigd voor geloof in het recht. Het populistische pleidooi voor strenger straffen speelt in op de behoefte aan veiligheid, maar werkt veelal averechts. Strenge asielwetten beogen de vreemdeling te weren, maar laten veelal de reële problemen onbesproken zoals het belang dat statushouders de taal leren en kunnen werken.
Drie elementen van rechtsstatelijke cultuur
Hoe komen we dan wel tot een weerbare rechtsstatelijke cultuur? Het verhaal van ’93 biedt een kader om dat te verkennen. De ideeënstrijd in de roman krijgt gestalte via drie personages. Lantenac, een edelman, representeert het Ancien Régime en leidt het boerenverzet uit de Vendée. De revolutie wordt vertegenwoordigd door twee figuren: Gauvain en Cimourdain. Gauvain vertegenwoordigt de idealen van vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid. Cimourdain, een soort Robespierre, staat juist voor de rigoureuze juridische praktijk om die idealen te verwezenlijken. De strijd tussen de drie denkrichtingen die de personages vertegenwoordigen culmineert in de belegering van een toren, La Tourgue, en bijbehorende brug en poort. In de toren bevinden zich drie kinderen, bij Hugo het symbool van de toekomst. Lantenac redt de kinderen uit de brandende toren, maar wordt vervolgens gevangen genomen door Gauvain. Laatstgenoemde staat zo voor een dilemma: moet hij Lantenac vrijlaten uit eerbied voor diens dapperheid en menselijkheid – met als gevolg dat hijzelf, en dus de morele idealen van de revolutie, door Cimourdain onder de guillotine worden gebracht? Of moet hij Lantenac offeren voor de revolutionaire idealen? Wat weegt zwaarder: een goede daad, de idealen van de revolutie of de plicht? Het verhaal eindigt met het beeld van de guillotine tegen de achtergrond van de verwoeste toren.
Het gesprek over de toekomst
Toren, brug en poort met hek vormen een allegorie van de geschiedenis van feodaliteit naar moderniteit. Zij wijzen op drie belangrijke dimensies van een rechtsstatelijke cultuur: een temporele dimensie, een verbindende en een normerende dimensie. De toren is het bolwerk waarin de toekomst zich verschanst heeft tegen het revolutionaire geweld, maar daarin ook levend dreigt te worden verbrand. De toren belichaamt daarmee de angst voor de toekomst, maar kan deze ook beschermen als hoopvolle verwachting.
Vandaag hebben overheid en politieke orde zich in zichzelf verschanst. Het gesprek over de toekomst en hoe deze op een rechtvaardige wijze te verwezenlijken, is verworden tot een discussie over technische uitvoeringsvraagstukken en persoonlijke aanvallen. Hugo’s roman toont dat, voordat we overgaan tot nog meer verdedigingslinies, institutioneel dan wel cultureel, het gesprek moeten aangaan over hoe vorm te geven aan de toekomst. De rechtsstaat is daarmee een politiek project van hoop.
De brug
De brug verbeeldt de verbindende dimensie van rechtsstatelijke cultuur. De brug verbindt de toren met het omringende land. Zij werd pas aangelegd in de tijd dat de bewoners van de toren meenden dat verdediging niet langer noodzakelijk was. Liever schreden zij, als opgedofte markies en markiezin, naar Versailles. Behalve voor frivoliteit en verval van ridderlijke idealen staat de brug voor connectie en verandering.
Juridische instituties, wetgeving, rechtspraak, bestuur, vervullen van oudsher deze brugfunctie. Ze vormen het platform voor debat over dilemma’s van rechtvaardigheid, elk op hun eigen wijze. De wetgever verbindt de droom van de toekomst met het mogelijke, het bestuur met het haalbare en de rechter met het individuele belang. Iedere institutie moet als Gauvain een weg vinden tussen dapperheid, bevlogenheid en legaliteit. Rechtsstatelijke cultuur is een ethische cultuur.
De wrede dochter van de toren
Om zich te verdedigen tegen de wereld, werd de brug van La Tourgue eind achttiende eeuw voorzien van een ijzeren poort en hek, scheiding tussen mijn en dijn, bevoegd en onbevoegd, ik en de ander. Maar het hek is ook een metafoor voor de guillotine, de ‘wrede dochter van de toren’. Het hek staat voor de normerende, maar potentieel meedogenloze scheidende functie van de wet.
Tegenwoordig ontberen wetten deze normerende functie. De oorzaken zijn divers. Ik noemde hiervoor al het instrumentele gebruik van wetten tot uitvoering van bestuurlijke en politieke doelen. Daarnaast veranderen kaderwetten de vraag naar verantwoordelijkheid in procedurele stappen. Rechtscultuur is echter ook cultuur waarin de wetgever zichzelf serieus neemt.
Conclusie
Hugo’s rijke beeldtaal toont de rechtsstaat als een cultuur van hoop en verwachting. Maar hoop slaat gemakkelijk om in wanhoop en vernietigingszucht. Rechtsstatelijke cultuur vraagt niet slechts om kennis en attitude, maar ook om belichaming van de rechtsstatelijke uitgangspunten in betekenisvolle wetten en om moedige instituties die zich met overtuiging uitspreken voor rechtvaardigheid. Voor een voorbeeld: zie Victor Hugo.
De illustratie bij dit blog op de hoofdpagina van deze website is van de hand van Victor Hugo zelf. Zie: https://www.maisonsvictorhugo.paris.fr/paris/collections/les-dessins-de-victor-hugo/la-tourgue-en-1835
Reacties