Terug naar overzicht

De kleine en de grote tragedie: naar aanleiding van 80 jaar NIOD


Deze voordracht over de relevantie van het denken van de rechtsfilosoof Izaak Kisch (1905-1980) voor de huidige tijd sprak Wouter Veraart uit op 7 mei 2025 in Amsterdam ter gelegenheid van het tachtigjarig bestaan van het NIOD.

Op 26 november 1945, het oprichtingsjaar van het NIOD, hield Izaak Kisch zijn inaugurele rede bij de aanvaarding van de leerstoel Wijsbegeerte des rechts en rechtsvergelijking aan de Universiteit van Amsterdam. De rede was getiteld “Universalisme Oud en Nieuw”. Kisch opende zijn rede met een verwijzing naar een oud Joods verhaal:

“Een schriftgeleerde – aldus een oud Joodsch verhaal – had van booze menschen onrecht ondervonden, en hij bad om hun dood. Doch zijn vrouw sprak: bid niet om de vernietiging der zondaren maar om de vernietiging der zonden. Want zegt niet de Psalmist: mogen de zonden van de aarde verdwijnen, dan zijn – daardoor – ook de zondaren er niet meer.”

Wie onrecht heeft ondervonden, vervolgt Kisch, zal wellicht streven naar “de vernietiging van de daders”. Maar, stelt hij:

“[…] méér nog voegt het ons te speuren naar den aard van het onrecht om het aan te tasten in zijn oorsprong en te verhoeden dat het opnieuw over ons kome.”

We kunnen onrecht slechts bestrijden door eerst de aard ervan te proberen te begrijpen, betoogt Kisch. En dat doet hij dan ook in zijn rede:

“En wat hebben wij nu ondervonden, gezien, gevoeld als onrecht? Dat een overheid haar onderdanen – en den vreemden die zij door expansie tot onderdanen had gemaakt – alle vrijheden, alle grondrechten heeft ontnomen. Dat een volk alleen zichzelf heeft doen gelden, anderen niet heeft geteld. En om het nu te zeggen in termen van gezag en gemeenschap: dat een gezag te ruim en een gemeenschap te eng is opgevat.”

In het vervolg van zijn rede werkt Kisch deze analyse op een indrukwekkende wijze uit. Het nieuwe universalisme uit de titel van zijn voordracht staat voor een visie op de samenleving waarin de gemeenschap zich vernauwt tot één lichaam, de staat, die, aldus Kisch, “alle gemeenschapszin voor zich opeischt, die alleen zichzelf kent en geen ander, en die, geen ander kennend, ook geen ander ontziet.” Aan het hoofd van deze “egoïstische menseneenheid” staat een overheid, die “ongebreideld en eigenmachtig” haar gezag uitoefent, die gericht is op expansie van haar grondgebied en blinde gehoorzaamheid verlangt.

Kisch laat zien op welke denkfouten deze gevaarlijke visie op gemeenschap en gezag is gebaseerd, en stelt daar een andere, menslievende visie, het oude universalisme, tegenover. Dit oude universalisme kent juist een beperkte opvatting van gezag en een ruime opvatting van gemeenschap. In deze opvatting laat de overheid de onderdanen steeds bepaalde vrijheden, verankerd in grondrechten. En strekken de gemeenschappen (nadrukkelijk meervoud) zich uit tot de gehele mensheid – de internationale rechtsorde, gebaseerd op het volkenrecht, is er ter bescherming van de mensengemeenschap als geheel. Met het credo “Above All Nations Is Humanity” besloot Kisch dan ook zijn rede.

Exact vijf jaar eerder, op 26 november 1940 (de dag van de rede van Cleveringa aan de Leidse Universiteit) had Kisch aan het slot van zijn laatste college Rechtvergelijking aan de UvA ook al over deze thema’s gesproken. In een bijzonder moedig afscheidswoord aan zijn studenten had hij stilgestaan bij zijn eigen ontslag, op dat moment, als privaatdocent als gevolg van de Duitse verordening waarbij alle Joden uit Nederlandse overheidsdienst werden verwijderd. Hij noemde zijn gedwongen vertrek een persoonlijk verlies en “daarom slechts” een kleine tragedie, maar één die hij, zo zei hij, “met gelatenheid zal kunnen dragen”, want al sinds zijn “prille jeugd” was hij vertrouwd geweest met de gedachte “[…] dat de Jood overal en altijd met de gedachte van zijn uitschakeling uit het maatschappelijk leven te rekenen heeft, zoodra politieke en economische ontreddering intreedt […]”. Kisch wilde het echter niet hebben over de betekenis van de omstandigheden voor hemzelf, maar voor zijn gehoor, de studenten. Want “Uw deel”, stelde Kisch, “zal wellicht de groote tragedie zijn.”

Wat bedoelde hij daarmee? De grootheid van het Nederlandse volk op ethisch gebied school eeuwenlang in haar vermogen om vreemde elementen in zich op te nemen, te verwerken en om te zetten tot deel van het eigen leven. Kisch noemde daarbij de vreemdeling, de vluchteling, de Jood en “elk die vervolgd wegens religie of afstamming hier een woonplaats heeft gevonden.” Maar inmiddels werd er volgens Kisch “een nieuwe leer verbreid”: “De eer van een volk zou liggen in zijn onmacht om vreemde elementen te verwerken, zijn grootheid in uitbanning van al wat eens is gekomen van elders.”

En dan richt hij zich direct tot zijn studenten:

“U zal men uitnoodigen, mogelijk zeer dringend uitnoodigen, de nieuwe leer te belijden en te verkondigen. Ik geloof dat er onder U velen zijn, die in aanhankelijkheid aan Nederland’s nobelste traditie [deze] uitnoodiging in een geest van tegenstand tegemoet zullen gaan.”

Maar “verliest gij den strijd”, zo hield Kisch de studenten voor, “dan voltrekt zich aan U de groote tragedie.” Het verraad aan het eigen inclusieve vrijheidsideaal was voor Kisch de grote tragedie. Om zijn afscheidswoord met een “Weest Sterk en Standvastig” te besluiten.

Kisch zou de oorlogsjaren na een verblijf in het concentratiekamp Theresienstadt overleven. Na de bevrijding bleef hij strijden tegen pogingen om groepen mensen uit te sluiten van de nationale of de internationale rechtsorde omwille van hun anders zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn opstelling inzake de Onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. In een artikel in De Groene Amsterdammer van 23 oktober 1948 nam hij het op voor drie Nederlandse militairen die hadden geweigerd te gehoorzamen aan het bevel om een kampongstrook plat te branden, omdat zij geen oorlogsmisdrijf wensten te begaan. Deze mannen waren ter plaatse berecht en hadden zware gevangenisstraffen gekregen. Volgens Kisch moest het naleven van het volkenrecht – de basis van de internationale rechtsorde – in dit conflict door Nederland boven alles worden gesteld. Ik citeer:

“Wie de volkenrechtelijke beginselen au sérieux neemt moet ze stellen boven vermeende en zelfs boven werkelijke staatsbelangen. En is aan die volkenrechtelijke beginselen eenmaal voorrang toegekend, dan is die voorrang weer alleen te verwerkelijken als ook, en juist, de subalterne [ondergeschikte] militair de bevoegdheid heeft zich naar het volkenrecht te gedragen.”

Ik wil bij dit citaat twee opmerkingen maken.

Ten eerste is het in het licht van dit citaat betreurenswaardig dat vandaag nog steeds, en dus ook na het recente grote onderzoek van het NIOD en enkele andere instituten, de toepasselijkheid van het volkenrecht in deze Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog wordt ontkend door de Nederlandse regering. De erkenning van de gelijkwaardigheid van de ander (die niet hetzelfde is als wij) begint met haar of zijn insluiting in de internationale rechtsorde waarin ieder mens, ongeacht religie of afkomst, fundamentele rechtsbescherming toekomt.

Ten tweede is het voor mij moeilijk om in de huidige tijd bij dit citaat niet ook aan de voortgaande oorlog in Gaza te denken, die volgens vele waarnemers, onderzoekers en organisaties steeds meer de trekken vertoont van een genocide. Ook daar, net als overal elders, geldt dat het volkenrecht niet opzij gezet of genegeerd mag worden.

De uitdaging waar het NIOD vandaag, als tachtigjarige, voor staat, is groot. Om in termen van Kisch te spreken: de nieuwe, nationalistische leer die alles wat vreemd is wil uitbannen wint wereldwijd en ook in eigen land terrein, de internationale rechtsorde verkruimelt en de internationale instituties die na de oorlog werden opgericht om het volkenrecht te beschermen worden existentieel bedreigd.

Ook voor het NIOD, dat zijn onderzoeksagenda wil blijven verbreden, geldt dat het in de komende jaren onder druk zal komen te staan deze nieuwe leer te omarmen, waarin de rechten van niet-Europese anderen minder waard of zelfs non-existent zijn. Het is niet eenvoudig om die druk te weerstaan – de situatie onder president Trump in de Verenigde Staten biedt daarvan genoeg voorbeelden – en het NIOD zal, net als andere instituten op het terrein van onderzoek en onderwijs in Nederland, daarbij in de komende jaren al onze steun kunnen gebruiken. Gezien de leidende rol die het NIOD al acht decennia speelt bij het onderzoek naar en de omgang met extreem onrecht uit het verleden is deze steun meer dan verdiend.

Over de auteurs

Wouter Veraart

Wouter Veraart is hoogleraar encyclopedie der rechtswetenschap en rechtsfilosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam

Reacties

Andere blogs van Wouter Veraart
Kanttekeningen bij ruiming begraafplaats ‘De Goede Herder’ in Almelo
Eerherstel voor de algemene regel
De blijvende gevolgen van Tula’s rehabilitatie