Terug naar overzicht

Doorbreek het web van overgeërfde classificaties


Het nieuwe boek van Ernst Hirsch Ballin – Methoden en perspectieven van rechtswetenschap – is een geweldige bron van inspiratie voor wie vernieuwend, creatief en maatschappelijk geëngageerd onderzoek wil doen. In de eerste plaats reikt Hirsch Ballin tal van manieren aan om zulk onderzoek verantwoord vorm te geven en op systematische wijze uit te voeren. Maar misschien nog wel belangrijker is dat Hirsch Ballin de ambitieuze onderzoeker aanmoedigt. Hij laat op onnavolgbare wijze zien dat zulk onderzoek ook echt ‘mag’. Want afwijken van heersende dogma’s, de gangbare leer, het bestaande discours en wat dies meer zij is dan wel noodzakelijk om de wetenschap vooruit te helpen en relevant te blijven in veranderende maatschappelijke omstandigheden, maar in meerdere opzichten niet altijd eenvoudig. Wie vooruit wil moet soms tegen de stroom in, legt de lat relatief hoog, maakt zich kwetsbaar voor kritiek van de gevestigde orde, loopt meer risico de plank mis te slaan en neemt de bewijslast op zich. De verleiding voor onderzoekers om zich te voegen naar de mainstream is constant aanwezig. Hirsch Ballin motiveert ons om de handschoen tóch op te pakken en laat zien dat zonder vernieuwend onderzoek de democratische rechtsstaat geen toekomst heeft.

De passage uit het boek die mij het meeste aanspreekt vind je op pagina 56, in hoofdstuk 2 ‘kritische invalshoeken voor juridisch onderzoek’. Hier schrijft Hirsch Ballin: ‘Vooruitgang in het wetenschappelijk onderzoek is mogelijk wanneer gevestigde paradigma’s – zoals concepten waarop de juridische grammatica is gebaseerd – discutabel blijken te zijn. Juridische onderzoekers zullen merken dat de onderzoeksmethode van deconstructie vruchten afwerpt zodra ze ontsnappen aan het web van overgeërfde classificaties en daarop gebaseerde redeneerwijzen. Dit zal hen in staat stellen om te ontdekken waar wettelijke regels en beslissingen gevestigde belangen bevestigen en beschermen, en mogelijk in de weg staan aan herinterpretaties en wetswijzigingen die eraan kunnen bijdragen om aan eenieder recht te doen.’

Voor mij is het belangrijkste voorbeeld van zo’n ‘web van overgeërfde classificaties’ – en waar ik in mijn eigen onderzoek doorheen probeer te breken – de combinatie van het uitgangspunt van staatssoevereiniteit en het dogmatische onderscheid tussen het publieke en private (‘de grote demarcatie’ van de Franse Revolutie). Handboeken gaan er meestal vanuit dat de staat conform het constitutionele recht uiteindelijk nog altijd ‘soeverein’ is, dat wil zeggen, het laatste woord heeft met betrekking tot de dwingende regels die op zijn territorium gelden. Daarnaast nemen zij aan dat de staat behoort tot het ‘publieke’ en de rest van de samenleving tot het ‘private’ of ‘economische’. Niet alleen handboeken doen dat overigens. Zelfs de organisatie van de maatschappijwetenschap is ingedeeld langs de lijnen van de grote demarcatie, met afdelingen publiek- en privaatrecht op rechtenfaculteiten en in de sociale wetenschappen met afdelingen ‘bestuurskunde’ en politicologie’ om het publieke domein te bestuderen en afdelingen ‘economie’, ‘bedrijfseconomie’, ‘management’ en wat dies meer zij om te focussen op het private domein.

Maar representeren deze overgeërfde classificaties nog wel de werkelijkheid? Of erger: ontnemen zij niet het zicht op belangrijke contemporaine problematiek? Neem bijvoorbeeld de megaonderneming die vanaf eind 19de is opgekomen en zich, vooral met globalisering en technologische ontwikkeling, steeds prominenter in de samenleving heeft gemanifesteerd. Mede vanwege overgeërfde classificaties gaan de meeste wetenschappers er grotendeels nog  altijd vanuit dat megaondernemingen – als privaatrechtrechtelijke en economische constructen – private entiteiten zijn. Maar in hoeverre klopt dat nog? Megaondernemingen die tientallen tot meer dan honderd miljard euro winst maken hebben meer financiële slagkracht dan zelfs middelgrote staten. Als monopolistische eigenaren van essentiële productiemiddelen bepalen zij in hoge mate ‘wie wat krijgt hoe en wanneer’ en de mogelijkheden en onmogelijkheden van toekomstige generaties. Loopt het publieke en private hier niet dwars door elkaar heen? Zijn megaondernemingen in belangrijke opzichten niet een soort (pseudo-)staten? Zijn zij inderdaad wel louter economische ‘marktpartijen’? Je zou met bijvoorbeeld Hayeks The Road to Serfdom in de hand kunnen zeggen dat zeer grote ondernemingen bureaucratische ‘planners’ zijn waar de socialisten van weleer nog een puntje aan hadden kunnen zuigen. En zou, wie liberale democratische en rechtsstatelijke waarden lief is, niet net zoveel aandacht aan de macht en machtuitoefening van de megaonderneming moeten besteden als aan die van de staat? Mede verblind door dogma’s over de verhouding publiek-privaat en soevereiniteit slaan handboeken over de democratische rechtsstaat de megaonderneming grotendeels echter over. En hoe onterecht!

Zo’n op Hirsch Ballins werk gebaseerde kritische blik op het recht is van het allergrootste maatschappelijke belang. Wie de grote demarcatie relativeert ziet bijvoorbeeld dat het helemaal niet zo gek is, zoals bijvoorbeeld Coen Teulings onlangs in het NJB betoogde, om Shell aan publieke klimaatnormen te houden. Shell is in werkelijkheid immers deels ook een publieke entiteit en zou dus gedeeltelijk aan dezelfde constitutionele normen, zoals mensenrechten, moeten voldoen als de staat. Sterker nog, zo’n meer dynamische blik op maatschappelijke verhoudingen is cruciaal om een kans te hebben het klimaatvraagstuk uiteindelijk op te lossen. Staten zelf en de mensen die daarin leven zijn immers bij lange na niet de grootste vervuilers. Verreweg de meeste CO2-uitstoot is een gevolg van de beleidskeuzes en activiteiten van enkele van de allergrootste bedrijven ter wereld. Je moet die entiteiten dus wel (deels) als ‘publiek’ of ‘statelijk’ beschouwen om te voorkomen dat het klimaatvraagstuk verder uit de hand loopt.

In mijn onderzoek naar constitutionele gevolgen van de opkomst van Big Tech kom ik met veel meer voorbeelden en laat ik zien hoe belangrijk het inderdaad is om bestaande dogma’s te doorbreken om de democratische rechtsstaat een toekomst te geven, of, om de woorden van Hirsch Ballin te parafraseren, voor iedereen te laten werken. Voor zulk soort onderzoek biedt het nieuwe boek (en trouwens ook eerder werk) van Hirsch Ballin een enorme steun in de rug. Methoden en perspectieven van rechtswetenschap zal in mijn werkkamer altijd voor het grijpen liggen.

Over de auteurs

Reijer Passchier

Reijer Passchier is als hoogleraar digitalisering en de democratische rechtsstaat verbonden aan de Open Universiteit en als UD staatsrecht aan de Universiteit Leiden

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Methoden van rechtswetenschap
Waarde(n)vol recht: een kwestie van vertrouwen. Naar aanleiding van Methoden en perspectieven van rechtswetenschap door Ernst Hirsch Ballin
Methoden van rechtswetenschap
Neutraliteit, objectiviteit en rechtswetenschap. Naar aanleiding van Methoden en perspectieven van rechtswetenschap door Ernst Hirsch Ballin