Wilders doet het weer
Geert Wilders, leider van de Partij voor de Vrijheid, plaatste deze tekening op X met de tekst “Aan U de keuze op 29/10”, een verwijzing naar de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 29 oktober 2025:
De tekening staat ook op de website van de PVV. Op 11 augustus 2025 meldt NOS Nieuws dat discriminatiemeldpunt discriminatie.nl en veertien moslimorganisaties aangifte hebben gedaan tegen Wilders. Zij beschuldigen hem van opruiing, groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. In een toelichting zeggen deze organisaties: “Deze uiting draagt expliciet bij aan het aanwakkeren van haat en discriminatie tegen moslims. Dat is onacceptabel in een democratische rechtsstaat.” De organisaties zien een verband met de nazipropaganda uit de vorige eeuw waarin Joden in een kwaad daglicht werden gesteld met negatieve stereotypen. Daarbij valt te denken aan de poster van de beruchte anti-Joodse nazifilm Der Ewige Jude uit 1940, die werd voorafgegaan door de antisemitische tentoonstelling met dezelfde naam die vanaf 1937 door nazi-Duitsland reisde.
Dat Wilders wordt vervolgd voor opruiing in de zin van artikel 131 Sr is niet heel waarschijnlijk. Wilders roept op om op de PVV te stemmen en dat is geen strafbaar feit. Ook vervolging voor het aanzetten tot geweld, discriminatie of haat in de zin van artikel 137d Sr is niet heel kansrijk. In verband met de beruchte “minder, minder…” leus werd Wilders vrijgesproken van het aanzetten tot haat en discriminatie (aanzetten tot geweld was niet tenlastegelegd). Wilders werd wel veroordeeld voor het zich beledigend uitlaten over een groep personen vanwege hun ras. Dat is strafbaar gesteld in artikel 137c Sr (HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1036).
Hoe moet de post op X en de website van de PVV strafrechtelijk worden beoordeeld? Dat hangt er allereerst vanaf hoe de strekking ervan wordt uitgelegd. Er staan twee halve gezichten op van een jonge blonde vrouw met blauwe ogen en een glimlach en van een oude vrouw met een hoofddoek en een frons. De post associeert de jonge, blonde vrouw met de PVV en de oude, islamitische vrouw met de PvdA. Kennelijk wil Wilders de PvdA in verband brengen met een nors kijkende vrouw op leeftijd die een islamitisch kledingstuk draagt. Die associatie is duidelijk negatief bedoeld. Wilders associeert de PvdA met de islamisering van Nederland waar hij als politicus permanent tegen ageert en dat doet hij met een negatieve typering van moslims als nors kijkende oudere vrouwen met hoofddoeken. Dat krijgen we als we PvdA stemmen, zo luidt de boodschap van zijn post. Daarmee probeert Wilders de PvdA in een kwaad daglicht te stellen, maar dat doet hij door gebruikmaking van het negatieve stereotype van de nors kijkende vrouw met de hoofddoek. Daarmee stelt hij ook moslims in een kwaad daglicht en dat is volgens de Hoge Raad de essentie van belediging van een groep personen wegens ras of geloof.
Het Openbaar Ministerie zou daarom kunnen besluiten Wilders te vervolgen voor de tweet in het licht van zijn eerdere veroordeling voor de “minder minder..” leus waarvoor het Hof Den Haag hem schuldig verklaarde zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr). Vanwege de recidive en het feit dat hij al eerder is gewaarschuwd om zich niet beledigend over personen wegens hun religie uit te laten (Rechtbank Amsterdam 23 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9001) zou vervolging en bestraffing in dit nieuwe geval gerechtvaardigd kunnen worden geacht. Het Openbaar Ministerie onderzoekt op dit moment ook uitlatingen van Forum voor Democratie in politieke propagandafilms waarin asielzoekers met criminaliteit in verband worden gebracht.
Dat roept de vraag op of het wel wenselijk is dat het OM zich via het strafrecht mengt in de verkiezingsstrijd. Moet dat niet worden overgelaten aan de andere politieke partijen die de kwalijke kanten van PVV en FvD aan de kaak kunnen stellen aan de hand van hun publieke uitingen? Is dat niet de wenselijke gang van zaken in een democratie waar justitie zich afzijdig moet houden van de verkiezingsstrijd? Bovendien heeft strafrechtelijke vervolging van Wilders tot nu toe eerder een averechts effect gehad op zijn populariteit. Een deel van de kiezers ziet hem kennelijk als martelaar van het vrije woord die door een elite het zwijgen wordt opgelegd. Dat beeld wordt versterkt door strafrechtelijke vervolging van Wilders voor het uiten van zijn politieke mening.
Volgens de Amerikaanse benadering van de vrijheid van meningsuiting kan een uitlating alleen strafrechtelijk worden vervolgd wanneer de uitlating “is directed to inciting or producing imminent lawless action and is likely to incite or produce such action” (Brandenburg v. Ohio, 395 U.S. 444 (1969)). Dat was volgens het Supreme Court niet het geval op een bijeenkomst van de Ku Klux Klan waar geweld werd gepropageerd tegen etnische groepen. Degene die de uitlating doet, moet de intentie hebben om direct tot onrechtmatig gedrag aan te zetten en dat gedrag moet ook het waarschijnlijke gevolg van de uitlating zijn. Daarbij zou kunnen worden gedacht aan het beroemde voorbeeld van John Stuart Mill aan het begin van hoofdstuk 3 van On Liberty dat de uitlating dat graanhandelaren een hongersnood hebben veroorzaakt niet strafbaar is als zij in de pers wordt gedaan, maar wel als zij wordt uitgesproken tegenover een woedende menigte voor het huis van een handelaar. De uitlating van Wilders op X voldoet waarschijnlijk niet aan de test van Brandenburg v. Ohio en Mill en daarom zou hij volgens deze test niet kunnen worden veroordeeld voor zijn post op X.
Het Nederlandse strafrecht kent niet een expliciete “imminent lawless action”-test als het om opruien in de zin van artikel 131 Sr of beledigen en haatzaaien in de zin van artikel 137c en d Sr gaat. Bij het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld in de zin van artikel 137d Sr zou wel een “imminent lawless action”-test kunnen worden ingelezen in het bestanddeel “aanzetten”. Er kan alleen sprake zijn van aanzetten als er een bepaalde mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de gedraging waartoe wordt aangezet daadwerkelijk door het aanzetten kan worden veroorzaakt. Daarop moet het opzet van de dader ook zijn gericht. Bij opruiing kan een vergelijkbare test worden toegepast via het vereiste van (voorwaardelijk) opzet op het gevolg waartoe wordt opgeruid. Daarbij is vereist dat er een aanmerkelijke kans op het gevolg bestaat en de dader die kans welbewust aanvaardt. Dat kan ook het geval zijn bij indirecte opruiing in de context van politiek geweld (HR 5 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1573, zie hierover mijn noot bij dit arrest onder NJ 2025/23).
Bij belediging wegens ras of geloof is het aanranden van de eer en goede naam voldoende voor strafbaarheid. Het aanranden is op zich de “imminent lawless action” en dat gebeurt door het uiten van de belediging in het openbaar. Daarbij moet ook de context van de uitlating worden betrokken en dat geldt eveneens bij opruiing en aanzetten tot haat, discriminatie en geweld, zo blijkt uit het Wilders-arrest van 2021 en eerdere rechtspraak. De politiek context van de uitlatingen van Wilders over moslims en de PvdA en van Forum voor Democratie over asielzoekers en criminaliteit is op dit moment het bedreigen met en het plegen van geweld tegen asielzoekerscentra en tegen politici die azc’s in hun gemeente willen vestigen, en het bedreigen met en het plegen van geweld tegen moskeeën.
“Moskeeën opgeschrikt door haatbrieven besmeurd met ‘bloed’”, bericht NOS Nieuws op 12 september 2025. Op 20 september 2025 liep een demonstratie in Den Haag tegen migratie uit de hand met geweld tegen de politie en tegen het partijkantoor van D66. De strafzaken tegen de geweldplegers leidden drie dagen later tot meerdere veroordelingen. Op 28 september 2025 meldt NOS Nieuws: “Politie massaal op de been in Den Bosch na dreiging over bestorming azc.” Al eerder werden in Nederland personen veroordeeld voor een terroristische aanslag met brandbommen op een moskee (Rechtbank Overijssel 27 oktober 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:4134). “Zij wilden met geweld de gemeente Enschede en de moslimgemeenschap angst aanjagen om er voor te zorgen dat er geen asielzoekerscentrum zou komen in die stad”, aldus het vonnis. Het Kamerlid Gideon van Meijeren van Forum voor Democratie is veroordeeld wegens opruiing tot geweld tegen het openbaar gezag. De oproep daartoe lag besloten in zijn aanmoediging om te demonstreren bij het parlement “totdat de regering weg is”, waarbij volgens Van Meijeren “helaas het verleden, en tal van andere voorbeelden wereldwijd, laten zien dat daar vaak ook slachtoffers bij vallen, soms dodelijke slachtoffers” (Rechtbank Den Haag 11 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8969). Die veroordelingen voor geweldpleging en opruiing werpen een bepaald licht op de samenhang tussen uitlatingen van politici en het toenemende geweld van personen die zich tegen asielzoekerscentra, moskeeën en politici keren. NOS Nieuws bericht daarover op 23 september 2023: “Inlichtingendiensten waarschuwen al langer voor extreemrechts geweld.” Op 24 september 2025 meldt NOS Nieuws: “AIVD over rechtsextremisten bij rellen: politiek moet in spiegel kijken.” Uiteindelijk moest ook minister van Justitie Van Oosten erkennen dat het om “extreemrechtse relschoppers” gaat (de Volkskant van 24 september 2025).
Nu is het mogelijke causale verband tussen uitlatingen van politici als Wilders en Van Meijeren en het politieke geweld moeilijk te bewijzen. Dat geweld is immers niet een “imminent” gevolg van dergelijke uitlatingen die ook niet direct daarop zijn gericht. Toch kan het voortdurende belasteren van moslims en asielzoekers worden gezien als het leveren van belangrijke bijdragen aan een politieke en maatschappelijke sfeer waarin deze mensen als minderwaardig worden beschouwd. Daarom vinden bepaalde personen permanente acties tegen deze mensen gerechtvaardigd, met uiteindelijk bedreiging met geweld en daadwerkelijk geweld tot gevolg. Dat gevolg is wellicht te ver verwijderd van de uitlatingen van politici om ze via artikel 131 of artikel 137d Sr strafrechtelijk aansprakelijk te stellen, maar dat kan wel via artikel 137c Sr dat niet een mogelijk causaal verband vereist met discriminatie, haat of geweld. Bovendien kunnen de volgers van politici op X en andere sociale media worden gezien als de hedendaagse variant van de woedende menigte die zich voor het huis van de graanhandelaar heeft verzameld. Sociale media hebben een opruiende functie gekregen die kranten in de tijd van Mill nog niet hadden.
Het gaat dus om het creëren van een sfeer waarin mensen vanwege hun geloof of etnische afkomst als minderwaardig worden aangemerkt waardoor discriminatie van en haat en geweld tegen deze mensen mogelijk wordt. Daarom kunnen uitlatingen met deze strekking met het strafrecht worden bestreden, waarbij de context van bedreigen met geweld en plegen van geweld tegen deze mensen een relevante factor is. De bedreigingen en geweldplegingen versterken de vergelijking met de nazipropaganda tegen Joden. Die propaganda bestond niet alleen uit het verkondigen van politieke meningen, maar ook uit het creëren van een politieke en sociale sfeer waarin discriminatie van en geweld tegen Joden gerechtvaardigd werden geacht. Wanneer lastercampagnes met vergelijkbare negatieve stereotypen van moslims en asielzoekers worden toegestaan, bieden deze campagnes een voedingsbodem voor discriminatie van en geweld tegen religieuze en etnische minderheden.
Zodra discriminatie en geweld tegen bepaalde groepen ook in de huidige samenleving opduiken en politici hun discriminerende uitlatingen over deze groepen niet matigen, krijgen die uitlatingen het karakter van politieke propaganda die tot discriminatie en geweld kunnen leiden. Dat is de historische achtergrond van de strafbaarstelling van artikel 137c Sr in 1934 (zie hierover Theo Rosier, Vrijheid van meningsuiting en discriminatie in Nederland en Amerika (diss. VU 1997), p. 11 e.v.). Die achtergrond vormt ook de rechtvaardiging van de strafrechtelijke vervolging van politici die hun discriminerende boodschappen over religieuze en etnische groepen blijven herhalen.
Reacties