Terug naar overzicht

Waarom zetelroof moet blijven, maar dan anders


De laatste jaren is de discussie rond zetelroof steeds intenser geworden. Begrijpelijk, want momenteel telt de Tweede Kamer zestien fracties, terwijl maar elf fracties zetels hebben weten te bemachtigen tijdens de laatste verkiezingen. Liefst zeven Kamerleden hebben tot op heden hun fractie verlaten en hun zetel meegenomen. Tot bevreemding van sommigen is dit staatsrechtelijk bezien mogelijk. In artikel 67 van de Grondwet staat immers dat Kamerleden stemmen zonder last. Dit houdt in dat Kamerleden de volledige beschikking hebben over de zetel. Door de Hoge Raad is bepaald dat op dit recht geen inbreuk gemaakt kan worden.[1]Toch zijn er politici die stellen dat dit wel zou moeten. Kamerlid Neppérus (VVD) zei bijvoorbeeld: “Zij zijn gewoon achter de lijsttrekker van de partij in de Kamer terechtgekomen”[2].Mogelijke oplossingen gaan veelal over het beperken van de rechten van fractieverlaters of zelfs de mogelijkheid om een zetel af te kunnen nemen. De trend om de vrijheden van Kamerleden te beperken is niet van de laatste jaren, sterker nog, deze bestaat al meer dan 150 jaar.

In het begin van de 19e eeuw, toen Nederland nog een absoluut meerderheidsstelsel in districten kende, was men nog zeer terughoudend ten opzichte van parlementaire fracties. Thorbecke schreef daarover: “Vrijgekozen Volksvertegenwoordiging, zelfstandig, naar eigen inzigt en oordeel besluitende, zonder enigen band met de kiezers.[3]Vanaf 1844 begon dit inzicht te veranderen, toen Thorbecke en de kleine linkse liberale minderheid gingen samenwerken. De aanpak van vooroverleg, eenheid van optreden en het aanwijzen van woordvoerders bleek zeer succesvol. Overleg werd gepleegd in de zogenaamde ’kamerclub’ waar veelal gezamenlijke standpunten uit kwamen. Andere Kamerleden volgden dit voorbeeld en gingen ook samenwerken. In 1848, werd de samenwerking intensiever door invoering van directe verkiezingen. Aanbeveling en selectie van kandidaten werd een stuk belangrijker en deze rol namen plaatselijke kiezersverenigingen op zich.

Later die eeuw nam ook in de Tweede Kamer de samenwerking verder toe en ontstonden de eerste fracties. In 1879 was de ARP als eerste fractie, gevolgd door de Liberale Unie (1884) en de SDAP (1894). De SDAP was de eerste partij met een strikte fractiediscipline, waaronder de bindende meerderheidsbeslissing. Met de invoering van ons hedendaagse kiesstelsel in 1917 werd die samenwerking dan echt officieel. Bij verkiezingen werd niet langer gestemd op personen, maar in eerste instantie op een kandidatenlijst en dus een landelijke partij. Met de komst van die landelijke partijen werd de speelruimte van Kamerleden nog kleiner; partijbesturen konden plaatsing op de kandidatenlijst immers gebruiken als sanctiemiddel.

Dat de vrijheid van Kamerleden steeds verder beperkt raakt blijkt ook in de praktijk. In enquêtes onder Kamerleden verklaarde in 1972 nog 48 procent van de ondervraagde dat ze de eigen mening lieten prevaleren. In 1979 gaf slechts 17 procent nog aan dit te doen en in 1990 was dit gezakt naar elf procent. In 1990 vond een vijfde van de Kamerleden zelfs dat hij of zij zich diende te voegen naar het standpunt van de fractie.[4]

De kern van het probleem van zetelroof is het gebrek aan mandaat van Kamerleden. Veel van hen hebben niet meer dan enkele duizenden voorkeursstemmen. Dit lijkt misschien veel, maar voor een zetel zijn gemiddeld rond de 65.000 stemmen nodig. Dat die Kamerleden zo weinig stemmen krijgen ligt vooral aan het huidige kiesstelsel en de rol van de lijsttrekker. Campagnes worden landelijk gevoerd. Er is daarbij weinig ruimte voor kandidaten om persoonlijk campagne te voeren; het debat wordt gevoerd tussen de lijsttrekkers van de verschillende partijen. Het is dan ook niet vreemd dat zij het leeuwendeel van de stemmen binnen halen. Mijns inziens is dit een slechte zaak. De meeste kandidaten worden niet zozeer meer gekozen door de kiezers als wel geselecteerd door het partijbestuur.

Hoe zit het dan met de onafhankelijkheid van die Kamerleden? Ze worden nu geacht met de partij mee te stemmen, want zoals mevrouw Neppérus zei: de lijsttrekker haalt de stemmen binnen. Door dergelijke denkwijze wordt de waarde van onafhankelijke Kamerleden flink onderschat. Denk aan Ferrier en Koppejan, Tweede Kamerleden voor het CDA, die destijds tegen samenwerking waren met de PVV, de drie PvdA-“dissidenten” in de Eerste Kamer die de Zorgwet tegenhielden en de verschillende PVV Kamerleden die stevige kritiek uitten op de gang van zaken binnen de PVV. Als Kamerleden zich altijd naar het standpunt van de fractieleider moeten voegen, wat doen ze dan nog? We kunnen dan net zo goed Kamerleden afschaffen ten faveure van partijen met een bepaalde stemkracht. Maar dat doen we niet. In een tijd waar fractieleiders de touwtjes strak in handen houden en veel deals worden gesloten is het belangrijk dat Kamerleden hardop kunnen zeggen dat ze het niet eens zijn met het standpunt van de partij, een deal of de interne werking van de fractie. Dat ze die kritiek kunnen uiten zonder hun zetel kwijt te raken of volledig monddood gemaakt te worden

Onafhankelijke Kamerleden zijn dus van onschatbare waarde. Hoe kan het dan dat de discussie zich richt op het wel of niet beperken van de rechten van onze 150 Kamerleden, terwijl het beperkte mandaat van (de meeste) Kamerleden het echte probleem is. In het huidige kiesstelsel is het onmogelijk voor alle Kamerleden om een sterk eigen mandaat te krijgen. Wellicht is het dan tijd om ‘outside the box’ te denken en te kijken naar alternatieve kiesstelsels?

In 2004 heeft het toenmalige kabinet een mooi plan bedacht voor een gemengd kiesstelsel naar Duits model. Bij dit kiesstelsel zou het stelsel van evenredige vertegenwoordiging hetzelfde blijven. Het grote verschil is dat 75 van de 150 kandidaten gekozen worden in de kiesdistricten. Zij krijgen dan zetels die anders naar “onbekende” Kamerleden gaan. Deze kandidaten beschikken hierdoor over een sterk(er) mandaat dan nu het geval is. Het is dan ook zonde dat op het laatste moment van deze wijziging is afgezien. Dit is namelijk een kiesstelsel waar Kamerleden wél een eigen mandaat hebben. Een kiesstelsel waarbij zetelroof gewoon zetelroof kan blijven.

 


[1]                 HR 18 november 1988, AB 1989, 185 (Aruba)
[2]                http://www.bnr.nl/nieuws/politiek/208796-1506/vvd-zetelroof-kost-ons-tijd-en-geld, geraadpleegd op 7 september 2015
[3]                D.J. Elzinga & C. Wisse, Nederlands Parlementsrecht, Monografie 5 De parlementaire fracties, Groningen: Wolters-Noordhoff, 1988, 24
[4]                P. Lucardie, A. Marchand & G. Voerman, Frictie in de Fractie, 2007, 134,135

Over de auteurs

Robin de Zeeuw

Robin de Zeeuw studeerde Staats- en bestuursrecht aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs van Robin de Zeeuw
Een gemengd kiesstelsel: democratie 2.0?