Terug naar overzicht

De gevolgen van een gezamenlijke kandidatenlijst bij de Tweede Kamerverkiezingen


Afgelopen week hebben de leden van de Partij van de Arbeid (PvdA) en GroenLinks zich mogen uitspreken over de vraag of de PvdA en GroenLinks de komende Tweede Kamerverkiezing moeten ingaan met één gezamenlijk programma en één gezamenlijke kandidatenlijst. Gisteren werden de uitslagen van de ledenreferenda bekendgemaakt (zie: PvdA, GroenLinks). De leden van beide partijen stemden massaal vóór het voorstel. Is dit de voorbode van een daadwerkelijke fusie van deze twee politieke partijen? Volgens het Nederlands Dagblad ontkennen beide partijen dit ten stelligste. Het thema ligt intern gevoelig. En eigenlijk is die vraag op deze plek ook niet zo relevant. Veel interessanter is het om te kijken naar de juridische consequenties van de beoogde samenwerking.

Samenvoeging van aanduidingen

Voordat ik kan ingaan op de juridische consequenties van de beoogde samenwerking tussen de Partij van de Arbeid en GroenLinks moet mij echter eerst nog iets van het hart. In weerwil van het dagelijks spraakgebruik kunnen politieke partijen géén kandidatenlijsten indienen. In artikel H 3, eerste lid, van de Kieswet is vastgelegd dat alléén kiesgerechtigden dat kunnen. Hoe zit het dan juridisch?

Politieke groeperingen kunnen onder bepaalde voorwaarden een zogenoemde ‘aanduiding’ laten registreren door het centraal stembureau. De aanduiding is de naam waarmee een politieke groepering op het stembiljet herkenbaar wil zijn voor kiezers. Zo heeft de vereniging GroenLinks de aanduiding ‘GROENLINKS’ geregistreerd en de vereniging Partij van de Arbeid de aanduiding ‘Partij van de Arbeid (P.v.d.A.)’.

Politieke groeperingen registreren niet alleen hun aanduiding, maar ook de naam van hun gemachtigde. Deze gemachtigde heeft de bevoegdheid om een kiesgerechtigde toestemming te geven om de door de politieke groepering geregistreerde aanduiding boven een kandidatenlijst te plaatsen. Zie hierover artikel H 3, tweede lid, van de Kieswet. En het is, zoals gezegd, vervolgens de kiesgerechtigde die de kandidatenlijst inlevert. Formeel juridisch is het dus eigenlijk de politieke partij die zich middels haar gemachtigde associeert met een kandidatenlijst die door een kiesgerechtigde is opgesteld en op de dag van de kandidaatstelling bij het centraal stembureau wordt ingediend. Maar goed, dat is wel heel theoretisch.

Sinds 1989 kent de Kieswet in artikel H 3, derde lid, ook een regeling voor de zogenoemde samenvoeging van aanduidingen. Dat is hoe de optie die de partijbesturen van de Partij van de Arbeid en GroenLinks hun leden hebben voorgelegd door kiesrechtspecialisten wordt genoemd. Bij een samenvoeging van aanduidingen wordt door de gemachtigden van de betrokken politieke partijen toestemming verleend om boven de kandidatenlijst een aanduiding te plaatsen die bestaat uit de samenvoeging van twee of meer geregistreerde aanduidingen of afkortingen daarvan. Een dergelijke aanduiding mag overigens maximaal 35 letters of andere tekens bevatten. Levert dat laatste nog een probleem op? Vermoedelijk niet. Op de dag van de kandidaatstelling wordt de kandidatenlijst ingeleverd bij de Kiesraad en die heeft in 2008 een beleidsregel vastgesteld waarin staat dat de Raad leestekens, verbindingsstreepjes, haakjes en spaties niet meerekent bij het bepalen of een aanduiding wel of niet te lang is. Met 31 letters zou de aanduiding ‘Partij van de Arbeid (P.v.d.A.) / GROENLINKS’ – of omgekeerd natuurlijk – binnen de geldende marge blijven.

Voordelen van een samenvoeging van aanduidingen

Als de Partij van de Arbeid en GroenLinks de Tweede Kamerverkiezing ingaan met een gezamenlijke kandidatenlijst heeft dat voordelen. Het ligt voor de hand hierbij in de eerste plaats te denken aan stemgerechtigden die twijfelen of zij een stem op een kandidaat van GroenLinks of een kandidaat van de Partij van de Arbeid willen uitbrengen; die hoeven immers niet meer te kiezen. En het maakt de lijst natuurlijk ook interessant(er) voor mediaberichtgeving. Maar er zijn ook juridische voordelen.

Om te bepalen welk nummer een lijst bij de komende Tweede Kamerverkiezing op het stembiljet krijgt, wordt primair gekeken naar het bij de laatstgehouden Tweede Kamerverkiezing behaalde verkiezingsresultaat. Uit de officiële verkiezingsuitslag van de in 2021 gehouden Tweede Kamerverkiezing blijkt dat de kandidaten op de lijst met daarboven de door de Partij van de Arbeid geregistreerde aanduiding toen in totaal 597.192 stemmen hebben gekregen. De kandidatenlijst met daarboven de door de Partij van de Arbeid geregistreerde aanduiding zou daarom straks nummer 6 krijgen. De kandidaten op de lijst met daarboven de door GroenLinks geregistreerde aanduiding kregen in 2021 in totaal 537.308 stemmen. De kandidatenlijst met daarboven de door GroenLinks geregistreerde aanduiding zou daarom bij de aankomende Tweede Kamerverkiezing nummer 7 toebedeeld krijgen. Maar als beide partijen zich achter één lijst scharen, dan mogen de stemcijfers – zo worden de genoemde totalen genoemd – op grond van artikel I 14, tweede lid, van de Kieswet bij elkaar worden opgeteld en krijgt de kandidatenlijst het nummer 3. En daarmee komt de lijst verder naar links op het stembiljet te staan. En dat is electoraal gunstig.

Een samenvoeging van aanduidingen boven een kandidatenlijst heeft overigens nog een juridisch voordeel. De formule die door het centraal stembureau gebruikt wordt om de restzetels te verdelen – te vinden in artikel P 7 van de Kieswet – pakt namelijk iets gunstiger uit voor lijsten met een hoger stemcijfer. Anders gezegd: de kans op een (extra) restzetel, en daarmee een (nog) beter verkiezingsresultaat, neemt erdoor toe. Tot de inwerkingtreding van de Wet van 28 juni 2017 (Stb. 2017, 302) konden politieke partijen dit effect overigens ook min of meer nabootsen door het vormen van een lijstencombinatie. Ron de Jong heeft daar in 2015 nog een lezenswaardig artikel over geschreven in TvCR. Maar de mogelijkheid om een lijstencombinatie aan te gaan is inmiddels vervallen.

Niet alleen maar voordelen

In de inleiding van deze bijdrage schreef ik al dat beide politieke partijen benadrukken dat de samenvoeging van hun aanduidingen boven een kandidatenlijst niet betekent dat zij ook gaan fuseren. Dat is waar, maar helemaal vrijblijvend is de keuze die de leden in het ledenreferendum voorgelegd hebben gekregen niet. Allereerst heeft het indienen van een gezamenlijke lijst wel gevolgen voor de financiering die deze politieke partijen op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) ontvangen. Daar zal ik hier niet verder over uitweiden. Ik verwijs kortheidshalve naar artikel 10 van de Wfpp.

Belangrijker hier is het antwoord op de vraag wat er gebeurt als de samenwerking niet oplevert wat men ervan hoopt en de Partij van de Arbeid en GroenLinks bij de Tweede Kamerverkiezing in (uiterlijk) 2028 toch weer elk hun aanduiding boven een afzonderlijke kandidatenlijst willen plaatsen. Dan hebben die lijsten geen recht op zogenoemde faciliteiten. Het nadeel dat er bij de inlevering van een ‘eigen’ lijst een waarborgsom à € 11.250,- betaald moet worden is te overzien. Het verkrijgen van voldoende ondersteuningsverklaringen zal al moeilijker zijn. Het verleden leert ons dat kiesgerechtigden het niet begrijpen als een gevestigde politieke partij opeens ondersteuningsverklaringen gaat vragen. Maar het meest zuur is vermoedelijk het verlies van het voorkeursrecht op een lijstnummer. De lijst met daarboven de aanduiding van een politieke groepering die bij de laatstgehouden verkiezing nog boven een lijst stond waarboven meerdere aanduidingen (of afkortingen daarvan) waren samengevoegd, wordt namelijk behandeld als een nieuwe lijst. Die lijst staat achteraan bij de toekenning van lijstnummers en zal hoogstwaarschijnlijk om een nummer moeten loten. Dat is natuurlijk ook niet onoverkomelijk, maar men loopt wel het risico dat de lijst op een plek op het stembiljet komt te staan waar kiezers minder snel kijken omdat de aanduidingen boven die lijsten hen onbekend voorkomen. Wie eenmaal voor een samenvoeging van aanduidingen heeft gekozen kan misschien beter bij die keuze blijven, óf fuseren.

Over de auteurs

Edward Brüheim

Edward Brüheim is geassocieerd onderzoeker bij het Montaigne Centrum voor Rechtsstaat en Rechtspleging van de Universiteit Utrecht en senior wetgevingsjurist bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.

Reacties

Andere blogs van Edward Brüheim
Blanco volmachten zijn een acuter probleem voor eerlijke verkiezingen dan ronselen