Terug naar overzicht

Buitenlandse donaties aan politieke partijen


Op 22 december ging het langverwachte conceptvoorstel voor de Wet op de politieke partijen (Wpp) eindelijk in internetconsultatie. Het voorstel werd al in 2019 aangekondigd in de reactie van het kabinet Rutte-III op het rapport van de Staatscommissie-Remkes, maar de beoogde indieningsdatum werd sindsdien zo vaak verschoven dat op een gegeven moment te betwijfelen viel of het voorstel überhaupt ooit het licht zou zien. De redenen voor dit herhaaldelijke uitstel laten zich raden: de onderwerpen die de wet moet gaan regelen zijn nieuw terrein voor de wetgever, die zich in het verleden steeds terughoudend heeft opgesteld op het gebied van partijregulering. Blijkens het concept voor de Wpp moet daar nu verandering in komen. Tal van onderwerpen komen voorbij: ik noem de subsidiëring en private financiering van decentrale politieke partijen, regulering van online verkiezingscampagnes en de oprichting van een onafhankelijke toezichthoudende instantie.

Voldoende voer voor discussie dus, de komende tijd. Laat ik die discussie aanwakkeren door me te richten op één afzonderlijk element van het conceptvoorstel: het beoogde verbod op buitenlandse giften aan decentrale politieke partijen.

Buitenlandse financiering van landelijke partijen
Daarvoor moeten we onze blik eerst op het landelijke niveau richten. Sinds de inwerkingtreding van de herziene Wet financiering politieke partijen (Evaluatiewet Wfpp) op 1 januari 2023 mogen landelijke politieke partijen alleen nog donaties aannemen van ‘Nederlandse gevers’: kiesgerechtigde Nederlanders en rechtspersonen die zijn ingeschreven in het Handelsregister. Het verbod op buitenlandse giften komt voort uit de begrijpelijke gedachte dat slechts degenen die onderdeel uitmaken van de Nederlandse democratie, daarop invloed mogen uitoefenen. Om diezelfde reden laat het verbod onverlet dat in het buitenland woonachtige Nederlanders nog altijd mogen doneren: zij zijn kiesgerechtigd (want Nederlands) en maken dus onderdeel uit van de Nederlandse democratie.

Buitenlandse donaties zijn overigens relatief schaars, zoals blijkt uit het overzicht van buitenlandse giften in de jaren 2018 tot en met 2020, dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in maart 2022 openbaarde. Het overzicht bestaat uit slechts twaalf donateurs. Gelet op de achternamen van deze geldschieters is het aannemelijk dat het in het merendeel van de gevallen om in het buitenland woonachtige Nederlanders gaat. Als het verbod op buitenlandse donaties al in 2018 van kracht was geweest, had dit overzicht er dus waarschijnlijk grotendeels hetzelfde uitgezien.

Buitenlandse financiering van decentrale partijen
Blijkens het conceptvoorstel voor de Wpp moet dit verbod op buitenlandse donaties nu ook op decentraal niveau gaan gelden. Op het eerste gezicht lijkt dat volledig in lijn met de regels voor landelijke partijen, maar een nadere blik wekt een andere indruk. Het kiesrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen is immers niet voorbehouden aan mensen met de Nederlandse nationaliteit, maar aan ingezetenen van Nederlandse gemeenten. Dit betekent dat zich onder de Wpp een groep zal vormen die (op gemeentelijk niveau) wel onderdeel uitmaakt van de Nederlandse democratie en daar kiesgerechtigd is, maar die niet aan de deelnemende politieke partijen mag doneren. Met andere woorden: op landelijk niveau vallen kiesgerechtigdheid en ‘donatiebevoegdheid’ samen, op gemeentelijk niveau is dat niet het geval.

Waarom nu dit onderscheid? De regering geeft in de conceptmemorie van toelichting aan dat zij wil voorkomen dat het landelijke verbod op buitenlandse giften wordt ontweken via decentrale politieke partijen. De vrees bestaat blijkbaar dat buitenlandse donateurs hun geld aan een lokale afdeling van een landelijke partij zullen geven, die dit geld vervolgens doorsluist naar de landelijke partij zelf.

Ik betwijfel of het verbod op buitenlandse giften aan decentrale partijen hiermee wel gerechtvaardigd kan worden. Een substantiële groep kiesgerechtigden op gemeentelijk niveau valt op deze manier buiten de boot. Ziet de regering dit als nevenschade? In de conceptmemorie van toelichting gaat zij daarop niet in. Daarnaast geldt het ‘doorsluisargument’ alleen voor donaties aan lokale afdelingen van landelijke partijen. Voor donaties aan zuiver gemeentelijke partijen gaat het argument niet op: daar valt weinig door te sluizen. Daarbij is van belang dat er nogal wat lokale partijen zijn. Volgens het Kennispunt lokale politieke partijen gaat het om 925 partijen. Bovendien spelen die lokale partijen een steeds belangrijkere rol. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 stemde 36% van de kiezers op een lokale partij. In 2018 was dat nog 29%, wat ook weer een verhoging was ten opzichte van vier jaar eerder.

Kortom: dit thema verdient nadere overdenking. De overkoepelende vraag is in welke mate partijregulering op gemeentelijk niveau in het teken mag staan van het adequate functioneren van partijen op landelijk niveau. Het lijkt mij onterecht om beide niveaus zo aan elkaar te verbinden. Zouden voor de gemeentelijke verkiezingen niet juist regels moeten gelden die recht doen aan het specifieke karakter van het gemeentelijke democratische proces? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Over de auteurs

Leon Trapman

Leon Trapman is werkzaam als docent en promovendus aan de Radboud Universiteit Nijmegen

Reacties

Andere blogs van Leon Trapman
Volmachten ronselen: nieuwe regels voor een oud probleem
Staatsrechtconferentie 2023
Staatsrechtconferentie #8: De vormgeving van de vrije meningsvorming
Verkiezingen 2023
Verkiezingsblog 2023 #4: Bang voor big tech