Terug naar overzicht

#4: Bestaanszekerheid anno 2025


Twee jaar geleden ontpopte bestaanszekerheid zich tot hét thema van de verkiezingen. Achteraf bezien een begrijpelijke ontwikkeling, in het licht van onder meer het toeslagenschandaal en de cost of living-crisis die werd aangejaagd door de coronapandemie en de Russische invasie in Oekraïne. Toch kwam het als een verrassende wending: na 40 jaar een slapend bestaan te hebben geleid als Grondwetsartikel, werd bestaanszekerheid in rap tempo een politiek buzzword en containerbegrip om uiteenlopende idealen en electoraten in onder te brengen.

Het mag duidelijk zijn dat inmiddels, in aanloop naar de nieuwe verkiezingen volgend op het vroegtijdig sneuvelen van het kabinet Schoof, het nodige is veranderd. Het nationale debat wordt gedomineerd door internationale en geopolitieke ontwikkelingen, de genocide in Gaza en oorlog in Oekraïne voorop. De vraag is dan ook hoe het er inmiddels voor staat wat betreft de status van het thema bestaanszekerheid in de verkiezingsprogramma’s. Waar leggen de partijen anno 2025 de nadruk op, en welke kwesties worden vermeden? Wat is overgebleven van de bestaanszekerheidshype die de vorige campagnetijd karakteriseerde? Net als twee jaar terug geven wij een tour d’horizon langs de verkiezingsprogramma’s op zoek naar een antwoord op deze vragen.

Wat direct opvalt: de populariteit van de term bestaanszekerheid is in ieder geval sterk afgenomen. Dat blijkt simpelweg uit hoeveel minder de term wordt genoemd door partijen die het in 2023 prominent lieten figureren in hun programma. Dat geldt duidelijk voor het CDA (van 15 naar 2 keer) en Groenlinks-PvdA (GL-PvdA) (van 19 naar 3), en in mindere mate voor partijen als de ChristenUnie (CU) (van 6 naar 2) en de Partij voor de Dieren (PvdD) (van 9 naar 4). Er zijn zeker uitzonderingen, zoals D66 (van 8 naar 10) en vooral Nieuw Sociaal Contract (NSC) (van 29 naar 28 keer) – niet verrassend gezien de positie van bestaanszekerheid als statutaire pijler naast ‘goed bestuur’. Daarnaast gaat de SP tegen de stroom in met een nieuwe nadruk op de term (van 0 naar 9), wellicht om het als ‘typisch SP-thema’ terug te eisen in reactie op het overdadig bezigen van de term door partijen van links tot rechts in 2023. Maar al met al rijst het beeld dat bestaanszekerheid flink aan relevantie heeft ingeleverd, als logisch gevolg van een nieuwe focus over de breedte van het politieke spectrum: wonen. Het gezwollen concept van de bredere ‘bestaanszekerheidscrisis’ is ingewisseld voor een prioritering van de wooncrisis als specifieker agendapunt.

Dan is nog de vraag hoe bestaanszekerheid in de verkiezingsprogramma’s in meer concrete zin aan bod komt. Een eerste opvallend aspect betreft de aandacht die partijen wijden aan de verhouding tussen sociale uitgaven enerzijds, en de door velen omarmde noodzaak van hogere defensie-uitgaven anderzijds. De VVD valt hierbij allereerst op, met de stelling dat meer geld naar defensie en veiligheid alleen kan met “minder naar sociale zekerheid en zorg”. Daarmee herhaalt de partij de lijn die Mark Rutte trok in zijn eerste speech als Secretaris-Generaal van de NAVO in december 2024: om hogere defensie-uitgaven te dekken met bezuinigingen op zorg, pensioenen en sociale zekerheid. Daar tegenover staan partijen die zich kritisch uitlaten over de nieuwe NAVO-norm (3,5% van het BBP in 2035), waarbij (naast FvD, en in mindere mate PvdD) met name de SP in het oog springt met de opvatting dat “onze welvaartsstaat wordt omgebouwd tot een oorlogsmachine”. Maar de meeste partijen positioneren zich in het midden, door de verhoging van defensie-uitgaven te omarmen maar ook te benadrukken dat dit niet ten koste mag gaan van investeringen in bestaanszekerheid (zoals BBB, CDA, D66, GL-PvdA, NSC en Volt). In algemene zin valt op dat zelfs partijen die kritisch staan tegenover een grote overheid (zoals BBB, FvD, JA21 en SGP) de noodzaak van een robuust sociaal vangnet blijven erkennen.

Wat daarnaast opvalt is het (opnieuw) grote aantal hervormingsvoorstellen in het domein van uitkeringen en toeslagen, met een opvallende gemene deler: vereenvoudiging. Vrijwel alle partijen, van links tot rechts, beloven zich hard te maken voor het verlagen van complexiteit en bureaucratische lasten. Behoudens de gedeelde ambities op weg naar het afschalen (en uiteindelijk afschaffen) van het in diskrediet gevallen toeslagenstelsel, is hierbij wel sprake van grote verschillen. Sommige partijen leggen de nadruk op het terugdringen van regeldruk in brede zin, zoals BBB met “minder bureaucratie”, CU met een “radicale vereenvoudigingsagenda” en de VVD met “het mes in het regelwoud”. Daarbij wordt vaak ingezet op belastinghervormingen om ervoor te zorgen dat werken meer loont (bijvoorbeeld CDA, VVD en CU). Andere partijen poneren hun voorstellen voor vereenvoudiging meer expliciet als sleutel naar het versterken van bestaanszekerheid. In dit kader dragen de partijen, naast de door velen geagendeerde verhoging van het minimumloon (GL-PvdA, NSC, D66, PvdD, SP en Volt), uiteenlopende hervormingsoperaties aan. Zo pleit het CDA (in het belang van “sterke gezinnen”) voor een samenvoeging van kinderbijslag en kindgebonden budget tot één eenvoudige regeling, GL-PvdA voor een Wet op de bestaanszekerheid (als pijler van een “Nieuwe Verzorgingsstaat”), zetten de SP en PvdD vooral in op publieke basisvoorzieningen (met name zorg), en stelt Volt de invoering van een basisinkomen in het vooruitzicht.

Hiermee ontstaat het beeld dat, los van alle accentverschillen, de verzorgingsstaat bij de politiek in goede handen is. Vanuit het centrum en vanuit de linker en rechterflank worden allerlei aantrekkelijke nieuwe perspectieven geschilderd voor de sociale toekomst van Nederland; het is rijk gevulde soep waar de burger mateloos van kan gaan smullen.

Maar de schijn bedriegt. De wereldwijde opkomst van het rechtspopulisme zet door, en in Nederland gaat de PVV voorop in de peilingen. In zijn standaardwerkje over het populisme uit 2017 What is populism? wees Jan-Werner Müller al op het cliëntelistische karakter van de aspiraties met de verzorgingsstaat van rechts-populistische politici. Dat cliëntelisme uit zich wereldwijd door politici die sociale voordelen uitdelen als bindmiddel met het volk, waarbij de “hardwerkende patriot” maar al te graag wordt uitgespeeld tegen gemarginaliseerden, minderheden en andersdenkenden. Aldus houdt het rechtspopulisme wel van bestaanszekerheid, maar niet van de rechtsstatelijke waarden waarop deze moet zijn gebaseerd.

De rechts-populistische visie op de verzorgingsstaat is niet zonder gevaar, zoals bevestigd in een messcherpe analyse die onlangs verscheen van de hand van de Speciale VN-Rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten. Hij waarschuwt dat de sociale bescherming selectiever wordt, bijvoorbeeld alleen voor “autochtonen” of “verdienstelijke burgers”, waarmee het idee dat sociale bescherming een universeel recht is steeds meer wordt ondermijnd. De rechts-populistische visie leidt tot een verdere stigmatisering van gemarginaliseerde groepen en holt institutionele waarborgen uit. Ten slotte zal de retoriek van “wij tegen hen” de solidariteit binnen een samenleving ondergraven, aldus de speciale rapporteur.

Nederland heeft inmiddels uitgebreid kennis gemaakt met de schaduwzijden van deze populistische benadering van de verzorgingsstaat. Het PVV-verkiezingsprogramma smult ervan. Naast de inmiddels voorspelbare klaagzang dat de verzorgingsstaat “bezwijkt onder niet-westerse allochtonen”, worden de pijlen vooral gericht op de woningmarkt. “Woningbouw moet weer een nationale topprioriteit worden” klinkt het fier, met een “nationaal crisisplan” voor voldoende woningen. Dit alles vanuit de gedachte dat “Nederlanders een gat in de lucht zouden springen als ze eindelijk een dak boven hun hoofd kunnen krijgen”, terwijl “ondankbare” en zelfs “frauderende statushouders” roet in het eten zouden gooien. De PVV maakt er korte metten mee, zo valt te lezen in het programma.

Het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel voor verbod op voorrang voor statushouders van 22 september 2025 maakt duidelijk dat sociale grondrechten, in dit geval het recht op huisvesting, nopen tot voorkeursbeleid voor benadeelde groepen, waarbij het gelijkheidsbeginsel ervoor zorgt dat een ieder van een dergelijk voorkeursbeleid moet kunnen profiteren. De Grondwet en de sociale grondrechten fungeren hier als een receptuur tegen een doorgeslagen rechtspopulistische agenda.

Wie vreest voor de rechtspopulistische variant van het sociaal beleid, zoekt zijn reddingsboei bij een versterking van de rol van sociale grondrechten in ons constitutionele bestel. Hoe staat het daar eigenlijk mee?

Het antwoord is: slecht. Er is anno 2025 maar een partij die er openlijk voor pleit deze rechten juridisch afdwingbaar te maken, dat wil zeggen: mee te nemen in het voorstel tot afschaffing van het constitutioneel toetsingsverbod. Dat is de SP. Alle andere partijen houden zich op de vlakte en praten eromheen. Zo bezien zijn de traditionele kaarten van politieke verschillen op het terrein van het sociaal beleid toch weer op de bekende wijze geschud.

Over de auteurs

Maarten Bouwmeester

Maarten Bouwmeester is promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen (vakgroep Staatsrecht, Bestuursrecht en Bestuurskunde)

Gijsbert Vonk

Gijsbert Vonk is hoogleraar Socialezekerheidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen (vakgroep Staatsrecht, Bestuursrecht en Bestuurskunde), en deeltijd hoogleraar sociale grondrechten aan de Universiteit Maastricht

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Verkiezingen 2025
#3: Migratie
Verkiezingen 2025
#2: Vernieuwing van het kiesstelsel en oog voor ‘de regio’
Verkiezingen 2025
#1: Een rechtsstatelijk stemadvies: naar meer grip van burgers op steeds ongrijpbaarder overheidsmacht