Terug naar overzicht

Wat mogen gevaccineerden straks? Den Haag, ga in debat!


Eindelijk, een vaccin is in aantocht. Voor velen een opluchting, niet in het minst voor minister de Jonge. Zijn nek raakt bijna geblesseerd, zo reikhalzend kijkt hij uit naar een vaccin. Keer op keer benadrukt hij dat het onze belangrijkste troef is, onze stip aan de horizon. Uiterst merkwaardig is dan ook dat de minister nalaat belangrijke voorbereidingen te treffen. Bekend zijn natuurlijk de gebreken in de logistieke sfeer. Maar het euvel waar Den Haag nu echt mee aan de slag moet is de vraag wat te doen als er straks een tweedeling in de maatschappij ontstaat. Tussen de mensen die gevaccineerd zijn en de mensen die dat niet zijn.

Krijgen gevaccineerden exclusief toegang tot bepaalde gelegenheden? Of is een dergelijke vaccinatienudge uit den boze, en moeten we ons richten op andere maatregelen – zoals verplichte sneltesten – tot de gewenste vaccinatiegraad is bereikt? Vragen waar mensen in de samenleving al over uit zijn. Uit onderzoek blijkt dat driekwart van de Nederlanders meer vrijheden wil voor gevaccineerden en daarbij voorstander is van een ‘vaccinatiebewijs light’. Gevaccineerden zouden dan een bewijs krijgen waarmee zij toegang hebben tot plaatsen als winkels, horeca en verpleeghuizen of tot plekken waar grote groepen bij elkaar mogen komen (concerten, sportwedstrijden). Het kabinet is hier echter geen voorstander van. Dergelijke vaccinatiebewijzen kunnen leiden tot indirecte dwang. Zij schuift een beslissing hierover daarom voor zich uit en wacht eerst op adviezen van de Gezondheidsraad. Maar, belooft De Jonge, ‘ergens’ in het eerste kwartaal komt hij erop terug.

Het is begrijpelijk dat het kabinet voorzichtig is en eerst goed wil reflecteren op de ethische en maatschappelijke consequenties van eventuele vaccinatiemaatregelen. Keuzevrijheid en fundamentele rechten zijn in het geding. Maar de klok tikt door en het vaccin staat voor de deur. Nog een paar weken en dan gaan we een nieuw hoofdstuk van het coronaverhaal in. Het is onvermijdelijk dat er dan een situatie ontstaat waarbij een deel van de bevolking door het virus niet meer geraakt kan worden en een ander deel van de bevolking – vrijwillig of onvrijwillig – wel. Wat doen we dan?

Het is urgent over deze vraag zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen. Niet alleen om mensen perspectief te bieden. Vooral omdat nu al over de juridische uitvoerbaarheid van maatregelen moet worden nagedacht. En dat kost tijd. Veel tijd, zoals we zagen bij detotstandkoming van de Coronawet. Maar liefst 9 maanden had de wetgever hiervoor nodig. En dat is een tijdsduur die we ons nu echt niet meer kunnen veroorloven.

Maar of nu wordt besloten tot het instellen van een vaccinatiebewijs voor winkels en de horeca, tot het verplicht afnemen van sneltesten, of slechts tot het afschaffen van de afstandseis binnen ingeënte verpleeghuizen, een wettelijke basis zal telkens nodig zijn. Met de genoemde maatregelen wordt immers inbreuk gemaakt op grondrechten, zoals het recht op lichamelijke integriteit en het recht op gelijke behandeling. De Grondwet bepaalt dat een wet dan noodzakelijk is. De Eerste en de Tweede Kamer moeten daarmee instemmen.

Uit de behandeling van de Coronawet weten we dat het parlement kritisch is op de proportionaliteit van maatregelen. Dat was de reden dat de Coronawet maar niet werd goedgekeurd. Terecht, want proportionaliteit is een belangrijk criterium in de juristenwereld. Het houdt in dat een maatregel geschikt en noodzakelijk moet zijn. Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaan veel regelingen nat omdat ze hier niet aan voldoen. Ook de Raad van State is hier streng op, zo blijkt uit een recent advies over verplichte vaccinatie in de kinderopvang. De Raad schetst een afwegingskader waarbij proportionaliteit een sleutelrol speelt. Van groot belang is telkens de ernst van de inbreuk op fundamentele rechten en de beschikbaarheid van minder ingrijpende maatregelen.

Of daarvan sprake is, hangt sterk af van de specifieke manier waarop maatregelen juridisch worden vormgegeven. Zo zal het verschil maken voor welke gelegenheden dan precies een vaccinatiebewijs wordt gehanteerd. De inbreuk zal groter zijn als dit voor overheidsgebouwen en verpleeghuizen geldt dan voor festivals en musea. En wat betreft het verplicht afnemen van testen maakt een test met een wattenstaaf (waarbij het voelt alsof je hersenen worden doorgeprikt) meer inbreuk dan een snelle blaastest.

Het debat over deze vragen zal tijd kosten, en daarom moeten we daar snel mee beginnen. Voor het nieuwe jaar gaat dat helaas niet lukken: Den Haag gaat met reces. Wel komt de Gezondheidsraad nog met een advies. Het is te hopen dat hierin verschillende scenario’s worden geschetst en wordt ingegaan op de belangrijkste ethische en maatschappelijke kwesties die spelen. Zodat de Kamers en onze minister alvast over hun eigen positie en over eventuele juridische verpakkingen na kunnen denken, waarbij zij extra alert zijn op de proportionaliteit. Meteen in januari kunnen zij dan in debat gaan, zodat er een regeling klaarligt op het moment dat er maatregelen nodig zijn. Want als het gesteggel over de proportionaliteit van maatregelen dan nog moet beginnen, kunnen we een snelle exit van COVID-19 uit onze samenleving wel vergeten.

Over de auteurs

Manon Julicher

Manon Julicher is als universitair docent werkzaam bij de afdeling Staatsrecht, Bestuursrecht en Rechtstheorie. Zij is gepromoveerd op een proefschrift over de modernisering van de Nederlandse Grondwet in het licht van het EVRM en het EU-Grondrechtenhandvest.

Reacties

Andere blogs van Manon Julicher
Een nieuwe grondwet?
Een nieuwe grondwet? #2: De grondwet als floppydisk: ooit gloednieuw, nu in ongebruik
Hoe een ‘volwassen’ rechtsstaat zich hoort te gedragen in tijden van corona