Terug naar overzicht

Volkssoevereiniteit, grondwet en juryrechtspraak: naar aanleiding van het Brusselse terrorismeproces


Gisteren ging in Brussel, bijna zeven jaar na de feiten, het proces van start over de terroristische aanslagen op de luchthaven Zaventem en een metrostation in het centrum van Brussel. Bij de aanslag kwamen 32 mensen om het leven, en vielen meer dan 340 gewonden. Tien verdachten staan terecht. In Frankrijk waren zes van hen al veroordeeld in het proces over de aanslagen in Parijs (‘Bataclan’).

De start van het proces kenmerkt zich door het verplichte voorlezen van een samenvatting van de akte van beschuldiging: drie dagen lang, zo’n 500 pagina’s!

Ook hier krijgt het proces heel wat aandacht, zoals dat ook in 2004 met het proces Dutroux het geval was; ook dat werd trouwens het ‘proces van de eeuw’ genoemd. Die aandacht is niet alleen het gevolg van de schokkende gebeurtenissen, maar ook omdat het voor een zogenaamd Assisenhof zal plaatsvinden. Dat betekent dat het een volksjury is die zich over schuldvraag en, samen met de beroepsrechters, strafmaat zal uitspreken.

Voor ons lijkt zoiets een beetje een curiosum, en er wordt al eens wat lacherig over gedaan: relict uit het verleden, dus niet meer van deze tijd. Meestal worden dan wat discussiestoppers gebruikt: populistisch, amateuristisch, ondeskundig, te emotioneel, etc. Bij de zuiderburen zelf lijkt men er in ieder geval over verdeeld. Zelf heb ik aan een Vlaamse universiteit een aantal jaren een seminar gedoceerd over deze vorm van rechtspraak, en onder de studentenpopulatie waren de voor- en tegenstanders vrij gelijk verdeeld. Maar vooral waren de bijhorende argumentaties genuanceerd. Over juryrechtspraak (of ruimer: lekenparticipatie) is ook in Nederland wel discussie geweest. Kortheidshalve verwijs ik hier naar een rapport uit 2006 door prof. Theo de Roos. Conclusie destijds: er is in Nederland geen dringende noodzaak om jury- dan wel lekenrechtspraak in te voeren.

Het was de Franse revolutionaire grondwetgever van 1789 die de jury als eerste heeft geïntroduceerd. Tijdens het Ancien Régime waren de meerderheid van de strafprocessen in ieder geval ofwel politiek beïnvloed of voldeden die niet aan de eisen die in een rechtsstaat aan een strafproces worden gesteld. De rechter werd gezien als ‘bouche du Roi”; als vooruitgeschoven post van de monarchie. Aldus is het Assisenhof, product van Verlichtingsdenken, tot stand gekomen als een alternatief voor een elitaire magistratuur die niet de wil had of niet bij machte was burgers een eerlijk proces te garanderen. Het wantrouwen tegenover professionele rechters was enorm groot.

De Belgen hebben juryrechtspraak dus tijdens de Franse bezetting cadeau gekregen én daarna, sinds 1831, sinds de onafhankelijkheid, opgenomen in artikel 150 van de Grondwet. Die leert dat ‘[d]e jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven.’

Volkssoevereiniteit via de rechter, constitutioneel verankerd bovendien!

En inderdaad: voel je je aangesproken door de klassieke Griekse idealen die leren dat het behoren tot en leven voor de polis de bekroning van het menszijn is, dan lijkt juryparticipatie de ultieme belichaming van je burgerplicht. En ben je van mening dat de kracht van een democratie erin gelegen is dat burgers zich door participatie aan het openbare leven kunnen ontwikkelen tot deskundigen, een argument dat J.S. Mill nogal eens hanteerde, dan is juryparticipatie  een effectief middel om ‘het democratische’ tot bloei te laten komen.

In België omvat een assisenjury twaalf door het lot aangewezen leden, die tijdens een ononderbroken en vooral mondeling gevoerde procedure antwoord moeten geven op de schuldvra(a)g(en). Het Assisenhof is overigens geen permanent rechtscollege, maar wordt samengesteld telkens er beschuldigden naar worden doorverwezen. Zoals uit het al aangehaalde artikel 150 van de Belgische Grondwet blijkt, wordt het slechts ingericht voor de politieke en drukpersmisdrijven, en voor ‘criminele zaken’. De laatste categorie is door middel van een aantal wetgevende ingrepen gereduceerd tot die feiten die strafbaar zijn met een straf die de twintig jaar overtreft; het zwaardere werk dus. Assisenprocedures zijn eerder uitzonderlijk.

In een mooi artikel dat John Griffiths in het Nederlands Juristenblad publiceerde (uit 1995 alweer), stelt hij dat de argumenten die veelal tegen juryrechtspraak worden gehanteerd van twijfelachtig allooi zijn. Ik kan ook nu nog lezing van deze publicatie aanbevelen. De wenselijkheid van juryrechtspraak lijkt volgens Griffiths in ieder geval niet zozeer afgeleid te kunnen worden uit het antwoord op de stellingen die er zoal voor en tegen worden verkondigd (daar is meestal geen empirisch bewijs voor). Hij argumenteert dat de jury wel degelijk zinvol een plaats kan hebben in een rechtsbestel, voor zover het tenminste past in de politieke cultuur van een samenleving. De jury als uitdrukking van de Volksgeist.

Zo bezien past juryrechtspraak in de Amerikaanse traditie van directe democratische participatie van het volk op allerlei vlak, en is het ook een onlosmakelijk onderdeel van de Belgische samenleving. En ondanks dat de meningen in België blijkbaar gelijkelijk verdeeld zijn onder voor- en tegenstanders zie ik het daar niet snel verdwijnen. Want hoewel er wel wat technieken bestaan het aantal assisenprocedures te verminderen, zou de Grondwet ervoor gewijzigd moeten worden (en voor zover u denkt dat grondwetswijziging in Nederland een moeilijke exercitie is, ga zeker eens bij de zuiderburen gluren). Maar vooral lijkt het draagvlak en de politieke wil er niet voor te zijn.

Bij ons zie ik het er overigens niet zo snel van komen. Niet zozeer omdat er helemaal geen animo voor zou bestaan – de geesten worden wel wat rijper voor meer directe vormen van democratie of volkssoevereiniteit –, maar omwille van het tijdsintensieve karakter en kostbare karakter ervan. Dat is dan weer de belangrijkste reden is die in België incidenteel al eens wordt gehanteerd om hervorming of zelfs afschaffing van juryrechtspraak te bepleiten. Het Brusselse proces gaat in ieder geval naar schatting zes tot negen maanden in beslag nemen, met een kostprijs van zo’n 35 miljoen euro. Volkssoevereiniteit kost wat.

Natuurlijk duurt niet ieder assisenproces zo lang, hoewel een of meer weken niet ongewoon zijn. Maar het blijft hoe dan ook een kostbare en logistiek complexe procedure. Dat heeft veel te maken met het feit dat een procedure strikt mondeling verloopt: ten overstaan van de jury moet het gehele gerechtelijk onderzoek worden overgedaan. En dan is er nog het risico op afbreuk. Het Belgische Openbaar Ministerie heeft in de nu lopende procedure naar verluid duizenden vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden; fouten liggen dan op de loer.

Een systeem van (straf)rechtspleging heeft er veel bij te winnen als doelmatig te boek te staan, uiteraard binnen de grenzen van de rechtsbeschermende functie die het strafrecht ook en zelfs vooral moet hebben (voor slachtoffer en dader). Dat is een vereiste van de rechtsstaat. Maar een rechtsstaat vereist evenzeer dat gerechtelijke procedures worden afgehandeld in een behoorlijke termijn, en dat er een proportionele besteding van middelen is. In die zin blijft wat mij betreft voor ons de centrale conclusie van De Roos, hierboven aangehaald, wel overeind.

 

Addendum

Juist omdat het zo tijdsintensief kan zijn, is deelname aan een jury niet vanzelfsprekend. Er zijn er twaalf nodig, en een dubbel aantal plaatsvervangers. Op 30 november jongstleden werden de potentiële juryleden voor het ‘Brusselse proces’ aangeduid. Voor de zekerheid had de voorzitter van het Hof er zo’n duizend opgeroepen – populair is de taak dus in dit geval niet –, allemaal Franstalig en allemaal afkomstig uit het Brussel Gewest. Juryleden moeten tussen de 28 en 65 jaar oud zijn, kunnen lezen en schrijven, in het bezit zijn van hun politieke en burgerlijke rechten, en nooit een gevangenisstraf van vier maanden of meer hebben opgelopen. Niet komen opdagen kan tot een ferme boete leiden, oplopend tot 8000 Euro. Driehonderd van hen kregen op voorhand al een vrijstelling. Het dagblad De Morgen somde een aantal van de redenen die werden aangevoerd om niet te hoeven zetelen op. Ik neem ze hier over, ‘ter leering ende vermaeck’:

“Deze excuses zijn niet aanvaard:

  • “Onrechtstreeks ben ik ook slachtoffer van de aanslagen. Mijn zaak ging failliet.”
  • “Ik ben wel gemotiveerd, maar vanuit Anderlecht is het twee uur met het openbaar vervoer.”
  • “Ik ben journalist.”
  • “Ik was maandenlang werkloos en helemaal klaar voor dit proces. Toen ging de telefoon. Er werd me een baan bij een crèche op 500 meter van bij mij aangeboden.”
  • “Als ik deel uitmaak van de 36, kan ik er begin januari een week niet zijn. Wij vieren nieuwjaar met de familie in Frankrijk.”
  • “Ik ben hier niet zo in geïnteresseerd. Ik laat mijn plaats dan ook graag aan iemand anders.”
  • “Ik ben leerkracht in een school waar een van de kamikazes, Najim Laachraoui, vroeger heeft gestudeerd. En later ook familieleden van hem.”
  • “Mijn vader zit opgesloten in de gevangenis van Itter.”
  • “Ik voel mij op mijn ongemak. Veel stress. Ik denk niet dat ik een goede kandidate zou zijn.”
  • “Ik had die dag op die metro kunnen zitten.”
  • “Ik werk in de sector van dierenvoeding en ben binnen ons bedrijf onvervangbaar.”
  • “Mijn man wil wel in mijn plaats komen.”
  • “Ik ben schrijfster en leef van mijn auteursrechten.”
  • “Ik zit hier al van deze ochtend en begrijp nu al dat mijn uitleg, dat ik onvervangbaar ben op het werk, niet zal voldoen.”

Deze excuses zijn wel aanvaard:

  • “Ik werk in het Erasmusziekenhuis. Op de dag van de aanslagen was ik van wacht en heb ik slachtoffers van deze barbaarse daden verzorgd. Ik acht me echt niet geschikt om in een assisenjury te zetelen.”
  • “Vorige week is mijn vader op gewelddadige wijze om het leven gekomen. Ik ben nog in volle rouw.”
  • “Mijn restaurant kreeg eerst te lijden onder covid, dit kan er echt niet nog eens bij. Ik kan niet nog eens zomaar een jaar sluiten.”“Ik kan niet goed zitten. Ik heb daar een medisch attest van.”
  • “Ik ben nauw bevriend met hem daar, advocaat Xavier Carette.”
  • “Mijn naam is Kevin Borlée.”
  • “Ik denk dat ik een depressie heb, ik zie morgen de arts. Ik vrees dat ik het psychisch niet ga aankunnen.”
  • “Ik ben zelfstandige en afhankelijk van één cliënt die heeft laten weten dat hij de samenwerking morgen stopzet als ik moet zetelen. Ik kan dan m’n leningen niet meer afbetalen. Als ik morgen sterf dekt de verzekering de afbetalingen, niet als ik mijn baan verlies.”
  • “Ik heb een attest van mijn arts, die stelt dat het niet kan om familiale redenen.”
  • “Ik kan amper lezen of schrijven.”
  • “Ik ben de buurvrouw van een van de advocaten van de verdediging.”
  • “Ik heb meerdere ziekten, astma onder meer, en ik ken ook een van de advocaten.”
  • “Ik vrees dat het niet gaat pakken als ik dat hier zo allemaal hoor, maar mijn vrouw is zwanger van ons vierde kind. De bevalling is voor in maart.”
  • “Mijn dochter is in 2014 aangerand door Brahim Abdeslam, de broer van Salah.”
  • “Ik heb een green card voor de Verenigde Staten gewonnen en wou in maart daarnaartoe verhuizen.”
  • “Ik probleem hebben met lezen en schrijven.”
  • “Ik ben acteur. De voorbije twee jaren waren al heel zwaar.”
  • “Ik heb als taxichauffeur geholpen slachtoffers van Maalbeek naar ziekenhuizen te brengen. Ik stond in de voorste linies en voel me op deze plek erg op mijn ongemak.”
  • “Ik vond het een hele eer om uitgenodigd te worden, maar ik heb Oussama Atar (hoofdverdachte die in 2017 sneuvelde in Syrië, red.)gekend toen hij nog klein was.” ”

Over de auteurs

Maurice Adams

Maurice Adams is hoogleraar Encyclopedie van het recht aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs van Maurice Adams
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #9: Politieke meningsuiting als strafrechtelijk constitutioneel moment
10 jaar MH 17: herinneringen aan het wetenschappelijk werk van Willem Witteveen
Staatsrechtconferentie 2023
Staatsrechtconferentie #14: Marktdenken, de publieke zaak en democratie