Verbod versterkte gebedsoproep: discriminatoir en nodeloze beperking religievrijheid
Al langere tijd ijveren sommige politieke partijen ervoor om paal en perk te stellen aan de versterkte (islamitische) gebedsoproep. In hun laatste verkiezingsprogramma’s voor de Tweede Kamer pleiten PVV, JA21, BBB en SGP daar met zoveel woorden voor. Daarbij richten PVV en SGP zich expliciet op de islamitische versterkte gebedsoproep, de azan, terwijl JA21 en BBB zich in neutralere termen uitlaten, hoewel uit de context van onder andere hun programma’s duidelijk is dat het ook hen te doen is om specifiek de islamitische versterkte gebedsoproep. De VVD heeft zich niet in haar laatste verkiezingsprogramma, maar wel daarvoor bij herhaling voorstander getoond van een (algemeen) verbod, in elk geval in haar vorige verkiezingsprogramma. Het regeerprogramma van het kabinet-Schoof (PVV, VVD, NSC en BBB) verwoordt het voornemen – als onderdeel van een ‘actieagenda integratie’ – licht omfloerst als volgt: ‘Het kabinet wil betere regels voor versterkte oproepen tot gebed.’ Betere regels; blijkbaar zijn de bestaande regels niet goed genoeg. Waarom dat zo is, blijkt nergens uit. Sterker, in antwoord op Kamervragen van de leden Flach (SGP) en Eerdmans (JA21) geeft toenmalig minister Uitermark van Binnenlandse Zaken (NSC) mede namens de staatssecretaris van SZW aan niet te beschikken over informatie omtrent het aantal moskeeën (hier ineens alleen: moskeeën) dat gebruik maakt van de versterkte gebedsoproep, de gemeentes waarin zulke versterkte gebedsoproepen voorkomen, de (ontwikkeling van de) geluidsfrequenties, het aantal overlastmeldingen, e.d. Wel wordt er onderzoek aangekondigd ‘om beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van versterkte gebedsoproepen en de mate waarin dit als overlast gevend wordt ervaren.’
Dat er ‘betere regels’ moeten komen, staat echter kennelijk vast, evenals dat die ‘betere regels’ níet mogen leiden tot het geheel uitsluiten van versterkte gebedsoproepen; het gebruik van de versterkte gebedsoproep door betere regulering van de gemeentelijke praktijk mag immers niet illusoir worden, aldus de bewindspersonen in antwoord op dezelfde Kamervragen. Zij zien dit goed, maar het vormt precies tevens de reden voor de vragenstellers om dan maar zelf een initiatiefwetsvoorstel aanhangig te maken. Met hun voorstel beogen de initiatiefnemers in de Wet openbare manifestaties (Wom) vast te leggen dat bij oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging geen gebruik meer wordt gemaakt van geluidsversterking. Daartoe wordt voorgesteld om in de eerste volzin van artikel 10 van de Wom na ‘alsmede’ in te voegen ‘onversterkte’, zodat die volzin komt te luiden: “Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede onversterkte oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan.”
What’s in a word, en waarom eigenlijk? Volgens de initiatiefnemers kunnen gebedsoproepen zorgen voor gevoelens van onbehagen, vervreemding of onveiligheid bij buurtbewoners en voorbijgangers. Niet wordt geschroomd om daarbij een associatie te leggen tussen de uitroep “Allahoe akbar” (Allah is de grootste) in de gebedsoproep en dezelfde uitroep zoals die ‘meer dan eens gebruikt is door aanslagplegers voorafgaand aan hun gruweldaden. Die associatie is als zodanig onvoldoende grond om beperkingen aan te brengen – (…) –, maar het is wel een goede reden de uitingswijze nader te bezien’, aldus de initiatiefnemers(memorie van toelichting, p. 4). Met deze en vergelijkbare overwegingen laten de initiatiefnemers zien hoe zij in de wedstrijd zitten. Dat alles resulteert in een wetsvoorstel dat onverenigbaar is met de Grondwet en verdragsrecht en de daaraan ten grondslag liggende waarden van vrijheid en tolerantie.
Zeker, de geluidsversterking voor een gebedsoproep valt niet rechtsreeks onder de bescherming van artikel 6 Grondwet (vrijheid van godsdienst en levensovertuiging), maar wordt wel beschouwd als een zogenoemd connex recht. Beperking op het gebruik daarvan mag geen betrekking hebben op de inhoud van de geloofsbelijdenis, maar wel op de manier waarop die wordt geuit, zoals de mate en duur van geluidsversterking. De mogelijkheid tot regulering daarvan op gemeentelijk niveau is geregeld in artikel 10 Wom, tweede volzin: De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidsniveau. Het wetsvoorstel maakt echter alle versterkte gebedsoproepen onmogelijk, zonder daarbij te onderscheiden naar hoe vaak, op welk volume en op welke locatie ze te horen zijn. Daardoor ontneemt het voorstel – in de bewoordingen van het kritische advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij het voorstel – ‘reële betekenis aan een belangrijk aspect van een door de Grondwet en verdragen beschermd grondrecht. De godsdienstvrijheid en de daarmee verbonden rechten worden hiermee te zeer beperkt.’ Daar komt bij, aldus ook de Afdeling advisering, dat ‘het feitelijke effect ervan [is] dat overwegend één geloofsovertuiging – namelijk de islam – wordt geraakt, zodat de maatregel discriminerend uitpakt.’ Tot een vergelijkbaar oordeel over een eventueel regeringsvoorstel van vergelijkbare strekking kwam B.M. van Schaik, in: ‘De versterkte gebedsoproep. Juridische grenzen en politieke realiteit’. Zie over het begrip van onder andere ‘enige betekenis’ ook L.C. Groen, in: ‘De klok en de klepel: over de regulering van klokgelui’.
Het initiatiefvoorstel staat helaas niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een bredere wens bij diverse politieke partijen tot het weren van godsdienstige uitingen uit het publieke domein. Zo is recent met ruime Kamermeerderheid de motie-Yesilgöz-Zegerius (VVD), Eerdmans (JA21) en Van der Plas (BBB) aangenomen, die de regering oproept het ‘boerkaverbod’ – sic!, bedoeld is het gedeeltelijk verbod op het dragen van gezicht bedekkende kleding – te verbreden tot in de publieke ruimte. De kersvers aangetreden minister Rijkaart van Binnenlandse Zaken (BBB) gaat daar enthousiast in mee en kondigt daartoe onderzoek aan in zijn kabinetsreactie op het evaluatierapport van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding. Wonderlijk, want de kritische evaluatie geeft juist aanleiding om een uitzondering voor de burka en de nikab op te nemen in dergelijke verbodswetgeving. Verder werd dit jaar een regeringsvoorstel voor een ‘neutraal’ boa-uniform voor advies gestuurd naar de Raad van State. En eerder riep VVD-leider Yesilgöz (VVD) op om religie te parkeren achter de voordeur en kwalificeert zij geloof met een georganiseerd of politiek karakter in een seculiere samenleving als ‘heel gevaarlijk’. Het lijkt daarbij te gaan om een welhaast seculiere jihad, die onbegrijpelijk en strijdig is met de geloofsvrijheid, zo betoogde ik eerder. Daarmee is niet gezegd dat niet anders aangekeken kan worden tegen de verhouding tussen kerk en staat en die tussen overheid en religieuze organisaties in het publieke domein. Beter dan alleen maar blijven roepen en ongrondwettelijke voorstellen in te dienen of aanhangig te maken, zou het dan zijn om een commissie in te stellen die zich eens structureel en voorbij de politieke hectiek en scoringsdrift van de dag erover buigt. Dat kan leiden tot herbevestiging of herijking van bestaande constitutionele arrangementen.
Reacties