Terug naar overzicht

Toetsing aan verdragen door rechters of politici?


Sinds de opkomst van de kraakbeweging proberen politici, kranten, en grote delen van de bevolking deze beweging tegen te werken. Deze groep mensen, die uit protest tegen leegstand en speculatie in tijden van woningnood leegstaande gebouwen ging bewonen, wordt door huizenbezitters als ongewenst beschouwd. Uiteindelijk is de politiek in Den Haag in 2010 deze huizenbezitters tegemoet gekomen met een wetsvoorstel: het kraakverbod. Het kraakverbod zou deze beweging uit de jaren zestig voorgoed moeten stoppen. De burgemeester dacht meteen werk te kunnen maken van zijn nieuwe ontruimingsbevoegdheden. Het arrest van het Hof ’s-Gravenhage op 08-11-2010[1] zorgde er echter voor dat de burgemeester voortaan voorzichter te werk moest gaan. In rechtsoverweging 4.5 maakte het Hof duidelijk dat het niet toegestaan is om de krakers direct uit kraakpanden te verwijderen. Eerst moesten de krakers de mogelijkheid krijgen om hun ontruiming in een kort geding op rechtmatigheid te laten beoordelen. Artikel 8 van het EVRM schept namelijk het recht om ongestoord van het huisrecht te genieten. Het gedwongen verlies van de woningen van de krakers is een inmenging die zo sterk ingreep in hun huisrecht dat deze inbreuk door een rechter moest worden beoordeeld. Slechts bij hoge uitzondering is het mogelijk om zonder mogelijkheid op een voorafgaande toetsing meteen tot ontruiming over te gaan. Het kraakverbod was dus in strijd met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. In dit artikel zal de opvatting besproken worden dat deze toetsingsmogelijkheid beperkt wordt. Tweede Kamerlid – Joost Taverne – is op dit moment niet tevreden met de stand van zaken. Hij is het er niet mee eens dat rechters op dit moment een te ruime mogelijkheid hebben om wetten te toetsen aan internationale verdragen, waaronder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Deze opvatting zal met een kritische blik worden bekeken, waarbij een aantal twijfelachtige onderdelen aan het licht wordt gebracht.

Wanneer een wet in strijd is met fundamentele mensenrechten die door internationale verdragen worden gewaarborgd kan de rechter de desbetreffende wet buiten werking stellen. In artikel 94 van de Grondwet staat namelijk “Binnen het koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.” In de Tweede Kamer is door Joost Taverne voorgesteld om dit artikel te wijzigen. In zijn wetsvoorstel[2] krijgen de nationale rechters niet meer de mogelijkheid om wetten naar hun eigen interpretatie te toetsen. Het wetsvoorstel geeft de macht weer terug aan het instituut waar die macht volgens Taverne thuishoort. De regering en de Staten-Generaal in hun gezamenlijke hoedanigheid van wetgever stellen dan voortaan vast of een wet in formele zin verenigbaar is met het internationaal recht. De rechter hoort daarover geen eigen beoordeling meer te geven. Het parlement is door het volk gekozen en hoort daarom te beslissen over het wel of niet laten voortbestaan van bijvoorbeeld een kraakverbod. Het is zelf het beste in staat om zijn eigen wetten te controleren. De ondemocratisch gekozen(/benoemde) rechters zouden alleen (maar) de uitvoering van de wil van het volk belemmeren door de mensenrechtenverdragen te ruim te lezen volgens Taverne.

Bij deze redenering is een aantal kanttekeningen te plaatsen. Om te beginnen valt te betwijfelen of Kamerleden wel dezelfde focus als een rechter hebben bij het uitoefenen van controle op de naleving van mensenrechtenverdragen bij bepaalde wetsvoorstellen. Een politieke partij ziet graag in zijn regeerperiode zoveel mogelijk van zijn wetsvoorstellen uitgevoerd. Deze prestatiedrang gaat niet zelden ten koste van de controle. Om een voorbeeld te noemen: onze minister van Veiligheid en Justitie heeft recentelijk een wetsvoorstel ingediend voor/ter/tot uitbreiding van de voorlopige hechtenis bij geweld tegen politie, brandweer en ambulancepersoneel.[3]De motivering die hij gaf bij dit wetsvoorstel was dat het noodzakelijk is om verdachten en samenleving duidelijk te maken dat het begaan van dit soort strafbare feiten niet wordt geaccepteerd en een serieuze justitiële reactie verdient. Deze motivering is duidelijk in strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM: een ieder is onschuldig totdat een rechter hem schuldig acht. Voorlopige hechtenis wordt hier gebruikt om personen al bij voorbaat te straffen. De minister probeert aan de behoefte van de samenleving te voldoen om criminelen harder aan te pakken, maar verliest uit het oog dat het hier gaat om verdachten. Deze gebeurtenis laat zien dat een rechter die kan toetsen aan het EVRM geen overbodige luxe is om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Een rechter kan beter de focus leggen op de controle van mensenrechten. Hij heeft namelijk minder last van prestatiedrang door toekomstige verkiezingen. Politici zullen na een periode weer campagne moeten voeren. Een rechter niet.

Vervolgens zou men de vraag kunnen stellen of het parlement wel een goede controle kan uitoefenen op zijn eigen wetten. Voordat iemand rechter is, zal hij een heel traject moeten hebben gevolgd: een universitaire juridische opleiding, twee jaar werkervaring opdoen en vervolgens de rechtersopleiding. Hierna wordt van een rechter verwacht dat hij een goed weloverwogen oordeel kan geven bij een juridisch probleem. Het vergt dus een grote mate van deskundigheid om te kunnen beoordelen of een bepaalde wet een mensenrechtenschending tot gevolg heeft of niet. Een Kamerlid van de Tweede Kamer heeft in de meeste gevallen geen juridische opleiding gevolgd, laat staan een rechtersopleiding. Zo wist bijvoorbeeld voormalig Kamerlid Marja Bijsterveld Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te worden na werkzaam te zijn geweest in de gezondheidszorg en later binnen haar partij. Een juridische opleiding ontbreekt. Men kan dus vraagtekens stellen over de capaciteit van de Tweede Kamer om een gedegen controle te kunnen uitoefenen op wetsvoorstellen. Het verschil van opvatting tussen het parlement en de rechters over de vraag of een kraakverbod een ernstige inbreuk op het huisrecht inhoudt, kan dus liggen in het verschil in juridische vaardigheden. Een rechter zal door zijn scholing beter in staat zijn om vast te stellen of een schending gelegitimeerd is.

Ten slotte kan men vraagtekens zetten of eenmaal gesloten mensenrechtenverdragen wel goed worden nageleefd zonder rechterlijke controle. De Nederlandse politiek kenmerkt zich door wisselende meerderheden in het parlement na verkiezingen, waardoor er weinig politieke stabiliteit is. Deze meerderheden hebben de mogelijkheid om hun macht te gebruiken om wetsvoorstellen uit te vaardigen waarbij het niet zo nauw wordt genomen met mensenrechten. De oppositie kan kritiek uitoefenen op deze meerderheid maar zonder genoeg zetels zal er niet veel invloed uitgeoefend kunnen worden. Een voorbeeld is de toegang tot de rechter. Geen enkel weldenkend parlementslid zou een wetsvoorstel indienen waarin expliciet een bepaalde groep in de samenleving wordt uitgesloten van toegang tot de rechtbank. Wat wel een feit is, gezien de huidige bezuinigingen, is dat er een wetsvoorstel wordt ingediend waarin de griffierechten worden verhoogd en rechtsbijstand grotendeels wordt afgeschaft. Het wordt dan voor minder vermogende groepen als schoonmakers, verplegers, beveiligers etc. moeilijk om nog beroep te doen op de rechtspraak. Impliciet worden bepaalde groepen in de maatschappij dan uitgesloten van de toegang tot de rechtbank. Artikel 94 van de grondwet geeft de rechters in Nederland de mogelijkheid mensenrechten in(uit) verdragen te beschermen. De rechter zal de werking van dit soort wetten tegenhouden wanneer deze wetten te ver gaan. Zo konden bijvoorbeeld de politieagenten niet gebruikmaken van hun ontruimingsbevoegdheden totdat de krakers hun ontruiming konden laten toetsen in een kort geding. De rechters ondermijnen dus niet zozeer de democratie maar verstevigen die juist door opportunistische parlementsleden te wijzen op gesloten verdragen waar we ons eerder op democratische wijze aan hebben verbonden. Het staat het parlement immers vrij om te besluiten om ons terug te trekken uit die mensenrechtenverdragen, maar zolang we nog aangesloten zijn bij een verdrag moeten we ons daar ook aan houden.

Het wetsvoorstel is in mijn visie dus niet verstandig. Hiermee begint de “echte” aantasting van de democratische rechtstaat. Vroeger zagen we rechters als een belangrijk onderdeel van onze rechtstaat, terwijl we ze nu zien als een belemmering.

 


Over de auteurs

Hendrik Bastiaans

Hendrik Bastiaans is student rechtsgeleerdheid en fiscaal recht aan Tilburg University.

Reacties

Recente blogs
Onrust binnen de rechterlijke organisatie over de niet-rechterlijke teamvoorzitter
Promovendireeks 2023-2024
Dienstbaarheid in de Awb
Bewaker of medeplichtig? De rol van de EU in de erosie van de rechtsstaat in Griekenland