Sneller naar de stembus?
Sneller naar de stembus?
Toen het kabinet-Schoof begin juni 2025 viel, bestempelde de Kiesraad woensdag 29 oktober als eerste reële verkiezingsdatum. Met het overnemen van dat advies verstreken 162 dagen tussen de val van het kabinet en nieuwe verkiezingen: bijna een halfjaar. Zulke lange termijnen zijn geen uitzondering: in 2023 gingen 152 dagen voorbij, in 2012 waren dat er 150. Een blik op andere Europese landen leert dat het daar sneller gaat, maar de redenen daarvoor laten zich niet eenvoudig vaststellen. Uit onderzoek blijkt dat onder meer verschillen in kiesstelsels, wetgevingstraditie en culturele normen een rol kunnen spelen. Regels uit andere landen zijn dus – helaas – niet één op één over te nemen.
Een motie-Timmermans c.s. riep de regering afgelopen augustus op om te onderzoeken of de termijnen voor tussentijdse verkiezingen verkort konden worden, zodat het land minder lang stilligt. Een pleidooi voor kortere termijnen verscheen vervolgens ook in de verkiezingsprogramma’s van GL/PvdA en de VVD. In een eind november verschenen advies beantwoordt de Kiesraad de vraag of dit niet allemaal wat sneller kan bevestigend, zij het dat dat antwoord met de nodige mitsen en maren is omgeven. Ik bespreek hierna eerst de termijnen die de Grond- en Kieswet op dit moment hanteren. Vervolgens zet ik uiteen op welke punten de Kiesraad ruimte ziet om het proces te versnellen.
Wettelijk kader
Het stramien van ‘reguliere’ Tweede Kamerverkiezingen is in beton gegoten. De kandidaatstelling vindt, op grond van artikel F 1 Kw, plaats op de maandag in de periode van 30 januari tot en met 5 februari. De stemming vindt 44 dagen later plaats (artikel J 1 Kw) en de oude Kamerleden treden vervolgens af tussen 29 maart en 4 april, op een door de Kamervoorzitter te bepalen tijdstip (artikel C 1 lid 2 Kw).
Bij ontbindingsverkiezingen ligt het gecompliceerder. Artikel 64 lid 2 Grondwet schrijft voor dat de nieuwe Kamer binnen drie maanden na de ondertekening van het ontbindingsbesluit moet samenkomen. Het ontbindingsbesluit bepaalt, op grond van artikel F 2 Kw, de dag van de kandidaatstelling en de dag waarop de oude Kamer wordt ontbonden (en de nieuwe dus voor het eerst samenkomt). De dag van de kandidaatstelling bepaalt vervolgens de dag van de stemming. Zoals gezegd volgt de stemming 44 dagen na de kandidaatstelling. Tot 42 dagen vóór de kandidaatstelling kunnen politieke groeperingen partijnamen en -logo’s registreren. De fase na de stemmingen – het vaststellen van de uitslag, het onderzoek van de geloofsbrieven van de kandidaten, enzovoorts – neemt vervolgens nog 14 dagen in beslag. Dat betekent dat tussen de deadline voor naamsregistratie en de installatie van de nieuwe Kamerleden (44 + 42 + 14 =) 100 dagen verstrijken, dus meer dan de 90 dagen die volgens de Grondwet tussen het ontbindingsbesluit en de samenkomst van de nieuwe Kamer mogen liggen. In de praktijk laat de ondertekening van het ontbindingsbesluit daarom nog wel eens op zich wachten tot de deadline voor naamsregistratie verstreken is. Daar komt bij dat de regering bij het bepalen van de verkiezingsdatum rekening pleegt te houden met vakantieperiodes: daar moet ‘omheen gewerkt’ worden. Bij de verkiezingen van 2025 moest met zowel een zomer- als herfstvakantie rekening gehouden worden. Dit alles verklaart de 162 dagen die verstreken tussen de val van het kabinet en de nieuwe verkiezingen. Hoewel het kabinet op 3 juni viel, werd het ontbindingsbesluit pas op 30 augustus ondertekend. Vanaf dat moment begon de grondwettelijke driemaandentermijn te lopen.
Waar valt winst te behalen?
De Kiesraad adviseert om ‘de grondwettelijke termijn als daadwerkelijk uitgangspunt te nemen’. Vervolgens wijst de Kiesraad op tal van manieren om tijd te winnen. Daarbij geldt wel: hoe verder het verkiezingsproces gevorderd is, des te minder ruimte er is voor het inkorten van termijnen. Tussen de kandidaatstelling en de stemming is de ruimte beperkt, evenals tussen de stemming en het installeren van de nieuwe Tweede Kamer. In die periodes staat de uitvoering nu juist al onder druk. Stembescheiden moeten binnen korte tijd gedrukt en verspreid worden en een betrouwbare uitslag vaststellen kost nu eenmaal tijd. De meeste ruimte zit dus in de fase vóór de kandidaatstelling, te weten die van de naams- en logoregistratie door politieke partijen.
De Kiesraad presenteert voor die periode twee opties. Ten eerste: partijen kunnen zich nu het hele jaar door registreren, maar het loket zou kunnen sluiten wanneer het kabinet valt. Partijen die zich dan nog niet hebben geregistreerd, kunnen nog altijd meedoen aan de verkiezingen, maar dan als ‘blanco’ lijst. De tweede optie: naamsregistratie en kandidaatstelling zouden op hetzelfde moment kunnen plaatsvinden. Het nadeel van die optie is – zo zegt ook de Kiesraad zelf – dat de druk op de uitvoering zal toenemen, omdat de Kiesraad de registratieverzoeken en kandidatenlijsten op hetzelfde moment moet gaan beoordelen. De eerste optie komt mij daarom aantrekkelijker voor. Wel brengt het waarschijnlijk groeiend aantal ‘blanco’ lijsten dat aan de verkiezingen deelneemt, het probleem met zich dat de daaraan verbonden partijen naar huidig recht geen aanspraak kunnen maken op subsidie. Daarvoor is op grond van de Wet financiering politieke partijen immers vereist dat partijen met een geregistreerde aanduiding aan de verkiezingen hebben deelgenomen.
Andere maatregelen betreffen onder meer het verkorten van de periode waarin partijen ondersteuningsverklaringen kunnen indienen. Het behalen van het vereiste aantal verklaringen zal daarmee voor nieuwe partijen wellicht moeilijker worden. Ook kan worden overwogen om de ondersteuningsverklaringen niet langer te koppelen aan de kandidatenlijst, maar aan de naamsregistratie (die immers eerder plaatsvindt). Als deze maatregel wordt gecombineerd met het idee om naamsregistratie na een kabinetsval onmogelijk te maken, verdient een aantal vraagstukken overdenking. Zo schat ik in dat het verzamelen van ondersteuningsverklaringen juist ná een kabinetsval, met concrete verkiezingen in het vooruitzicht, makkelijker zal zijn dan ervoor. De wetgever moet ervoor waken dat maatregelen ter bespoediging van het verkiezingsproces niet als onbedoeld neveneffect hebben dat verkiezingsdeelname moeilijker wordt. Dat kan gelden voor de kandidaten, maar ook voor de kiezers, zo blijkt bijvoorbeeld uit de suggestie van de Kiesraad dat registratie van in het buitenland verblijvende kiezers na een kabinetsval kan worden uitgesloten. Ook dat kan tijdswinst opleveren, maar tegelijkertijd de toegankelijkheid van de verkiezingen voor deze groep kiezers bemoeilijken.
Cultuuromslag
Naast dergelijke concrete maatregelen is ook een cultuuromslag nodig. De Kiesraad merkt op dat snellere verkiezingen zullen betekenen dat de betrokken partijen permanent in de startblokken moeten staan. Politieke partijen moeten gedurende het hele jaar op zoek blijven naar geschikte kandidaten en gemeenten moeten steeds over voldoende stemlokalen beschikken, op stel en sprong stembureauleden kunnen optrommelen en blikken vrijwilligers kunnen opentrekken. Ook adviseert de Kiesraad om in het verkiezingsproces minder rekening te houden met feestdagen en vakanties dan nu het geval is. Ter illustratie: in het geval van de verkiezingen van 2025 leverden de zomer- en herfstvakantie, die over verschillende regio’s zijn verspreid, zo’n zeventig dagen vertraging op. Minder rekening houden met vakanties zal tot gevolg hebben dat verkiezingen voor een groter deel tijdens vakanties moeten worden voorbereid. Opnieuw: permanent klaarstaan dus – ook tijdens vakanties.
Tot slot
Er zijn dus tal van opties denkbaar om het verkiezingsverloop te versnellen, maar daarbij liggen minstens twee grote gevaren op de loer. Ten eerste: maatregelen die de snelheid bevorderen, kunnen verkiezingsdeelname bemoeilijken, zo blijkt bijvoorbeeld uit het voorstel om het indienen van ondersteuningsverklaringen na een kabinetsval onmogelijk te maken. Ten tweede: een te grote nadruk op snelheid zet de zorgvuldigheid en de uitvoerbaarheid van het verkiezingsproces onder druk. De wetgever moet daarom wat mij betreft terughoudend zijn met het nemen van maatregelen die de snelheid bevorderen. De lengte van het verkiezingsproces valt bovendien vooral op omdat er zo vaak tussentijdse verkiezingen worden gehouden. Die kwestie verdient ook aandacht. In navolging van Gert Jan Geertjes vraag ik me bijvoorbeeld af of op iedere kabinetsval wel nieuwe verkiezingen moeten volgen. Dat is nu staande praktijk, maar geen grondwettelijke eis.
Om de uitvoeringsconsequenties van de voorgestelde maatregelen beter in kaart te brengen, zal de Kiesraad in 2026 daaromtrent een vervolgadvies uitbrengen. De ironie wil dat voor onderzoek naar de haalbaarheid van deze maatregelen nu de tijd ontbrak.
Reacties