Terug naar overzicht

Roemer, Bouterse en de rechtsstaat Suriname


Er werd door velen in Suriname en Nederland reikhalzend uitgekeken naar het vonnis van de Surinaamse Krijgsraad: de voormalige Staatspresident Bouterse had namelijk verzet aangetekend tegen zijn veroordeling, op 29 november 2020, wegens het medeplegen van moord. Het ging om de zogenoemde decembermoordendie in 1982 werden gepleegd. Het vonnis op verzet werd op 30 augustus jongstleden gewezen, en is inmiddels ook gepubliceerd op de website van de Surinaamse rechtspraak. Inmiddels is er ophef ontstaan naar aanleiding van de mededelingen van Astrid Roemer over de rol van Bouterse in december 1982. Dit blog schrijf ik uit verwondering: zou ze het eerste vonnis hebben gelezen?

Maar eerst het vonnis op verzet. Inhoudelijk is het tegelijk verrassend en niet verrassend. Het is verrassend omdat de ‘defaillant’ (zoals hij in het vonnis wordt genoemd; ik houd de term hier maar even aan) geen enkel argument heeft aangevoerd om het eerste oordeel van de Krijgsraad te ontkrachten. Ik parafraseer uit het vonnis:

  1. De defaillant is in de gelegenheid gesteld de namen van getuigen die hij wenst te doen horen op te geven: geen behoefte aan.
  2. De defaillant heeft uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij gebruik wenst te maken van zijn zwijgrecht.
  3. De defaillant is in de gelegenheid gesteld om respectievelijk repliek en dupliek te voeren, en mocht na afloop van alle proceshandelingen het laatste woord voeren en mocht ook als laatste eventuele vragen naar aanleiding daarvan beantwoorden: ook hier een beroep op zijn zwijgrecht.

Dat er geen argumenten worden aangevoerd tegen het eerste vonnis moet dus vrij letterlijk worden genomen. Er is gewoon niets.

Dat er niets is, is eigenlijk ook weer niet zo verrassend: verzet aantekenen als vertragingstactiek is niet ongewoon en lijkt voor de veroordeelde opportuun. De Krijgsraad is er expliciet over: “De Krijgsraad wenst te benadrukken dat de defaillant de bevoegdheid toekomt om het rechtsmiddel van verzet aan te wenden, doch heeft hij naar het oordeel van de Krijgsraad met het zich daarna beroepen op zijn zwijgrecht, oneigenlijk gebruik van dit rechtsmiddel gemaakt. Dit, omdat de defaillant met het aanwenden van dit rechtsmiddel de indruk heeft doen wekken dat hij – in het kader van de waarheidsvinding – alle feiltelijke [sic] en juridisch relevante zaken die hij vanwege zijn niet verschijning in de verstek procedure heeft kunnen aandragen, bij de behandeling van de strafzaak in verzet procedure aan de orde zou stellen.” Nog niet eens zo subtiel wordt hier misbruik van procesrecht gesuggereerd. Hoe dan ook, de Krijgsraad moest het dus doen met de processtukken die al in het strafdossier aanwezig waren.

Voor wat betreft de inhoud moeten we dus nog steeds terecht bij het eerste rijk gestoffeerde vonnis van 29 november 2020. Een literair meesterwerk is die uitspraak van de Krijgsraad overigens niet, maar dat maakt lezing ervan niet minder fascinerend: zo’n 100 pagina’s proces-verbaal van betrokkenen. In totaal worden daarin niet minder dan 56 bewijsmiddelen aangevoerd, waarna op 12 pagina’s de conclusie wordt getrokken dat Bouterse schuldig is aan het medeplegen van moord. Lezing van het vonnis doet huiveren. De Krijgsraad komt tot de conclusie dat de verdachte een centrale en bepalende rol heeft gespeeld bij de voorbereiding en uitvoering van de gebeurtenissen in december 1982. Het gaat dan onder meer om betrokkenheid bij de uitvoering van het draaiboek hiertoe, over de formele en feitelijke leiding die hij had over het Militair Gezag, en over de nauwe samenwerking tussen vooral de drie hoofdverdachten.

Zoals gezegd, een literair meesterwerk is de uitspraak niet. Literaire parels komen wel uit Astrid Roemers geest en pen. Wie geen tijd heeft haar boeken te lezen moet dat ooit doen, maar kan voor nu even hier terecht om de ontroerende kracht van haar werk te ervaren. Op 20 maart van dit jaar werd bekend dat haar de Prijs der Nederlandse Letteren werd toegekend. En hoewel haar standpunt al geruime tijd bekend was brak er pas maanden later na toekenning van de Prijs een rel los omdat ze volgens velen wel heel erg enthousiast de loftrompet stak van voormalig President Bouterse. Hier een aantal citaten uit een interview naar aanleiding van de toekenning van de Prijs: “De vraag is of een legerleider die ambtshalve verantwoordelijk is voor het martelen en doden van burgers door zijn manschappen in strafrechtelijke zin als “moordenaar” kan worden aangemerkt zonder dat hij opdracht heeft gegeven tot dat martelen en doden of een plan daartoe had bedacht en uitgevoerd.” Bouterse gevangenzetten vanwege de decembermoorden, die overigensop genuanceerde wijze een rol spelen in haar roman Lijken op liefde, zou bovendien ‘dwaas en onrechtvaardig’ zijn. “Ook omdat hij [Bouterse] blijft volhouden dat hij tegen het doden van betrokken burgers was. Ik geloof hem. Mijn lieve moeder en ik hebben Bouterse al jaren geleden amnestie verleend.” Of nog: “Er is geen bewijs van het feit dat hij daadwerkelijk een of meerdere moorden heeft gepleegd, noch dat hij zijn manschappen daartoe heeft aangezet.” Een standbeeld zou niet misstaan, en dat komt er vast wel van. En op haar facebookpagina lezen we: “EIGENLIJK laat de ophef der nabestaanden en hun sympathisanten mij koud.” En zo zijn er ook nog wat ad hominum mededelingen waarover je van smaak kunt verschillen. Ik vermoed overigens dat vooral de opmerkingen over de nabestaanden doorslaggevend voor de mate van ophef zijn geweest.

Mocht Roemer de uitspraken over haar held hebben toegespitst op de periode tussen de staatsgreep en de Decembermoorden (1980 – 1982), dan zou je misschien kunnen meedenken in haar gedachtegang over diens verdiensten wat betreft de ontvoogding van land en volk. En als het vonnis zou steunen op twijfelachtige feitelijke gronden dan zou je je iets kunnen voorstellen bij een discussie daarover. Maar het bewijsmateriaal zoals aangevoerd in het vonnis van november 2020 is overweldigend. Astrid Roemer had kunnen volstaan met te zeggen dat wat haar betreft de rol van Bouterse in het dekolonisatieproces cruciaal is geweest, ze zou de decembermoorden vervolgens kunnen betreuren, en hebben kunnen afzien van uiterst denigrerende opmerkingen over de nabestaanden.

Ik weet het: we moeten tegen een stootje kunnen, en kunst en kunstenaar kunnen los van elkaar worden begrepen. En met een Nederlandse indeplaatsstelling van een Surinaamse ervaring moet je heel erg voorzichtig zijn. Roemer zal zo haar beweegredenen hebben gehad. Maar inmiddels vraag ik me dus af of ze het eerste vonnis van de Krijgsraad heeft gelezen. Ik heb er mijn twijfels over.

Over de auteurs

Maurice Adams

Maurice Adams is hoogleraar Encyclopedie van het recht aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs van Maurice Adams
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #9: Politieke meningsuiting als strafrechtelijk constitutioneel moment
10 jaar MH 17: herinneringen aan het wetenschappelijk werk van Willem Witteveen
Staatsrechtconferentie 2023
Staatsrechtconferentie #14: Marktdenken, de publieke zaak en democratie