Terug naar overzicht

Kok in het kalifaat


Tijdens het Demjanjukprocess bleek regelmatig uit verhoren dat ‘de mannen in de vernietigingskampen vooral keukendienst hadden verricht, hetgeen de rechter in München deed verzuchtendat men zich destijds in de keuken stond te verdringen terwijl de gedeporteerden zichzelf vergasten.’ Voor Demjanjuk mocht het niet baten dat er niet bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk had deelgenomen aan de misdaden in Sobibor, of er zelfs maar aanwezig was geweest. Dat op een opgedoken SS-identiteitskaart ‘Sobibor’ stond was voldoende bewijs om de hoogbejaarde te veroordelen tot 6 jaar cel. Kort daarna overleed hij op 91-jarige leeftijd, voordat een hoger gerechtshof uitspraak had kunnen doen over de gang van zaken.

Het precedent was geschapen.

Na Demjanjuk was het de beurt aan andere zelfverklaarde klusjesmannen van vernietigingskampen om voor het gerecht te verschijnen, zoals bijvoorbeeld Hans Lipschis, een 93-jarige ‘kok in Auschwitz’. Waar rechters eerst nog bewijs nodig hadden van directe betrokkenheid bij moord of mishandeling, was het sinds Demjanjuk voldoende als kon worden aangetoond dat iemand ‘deel had uitgemaakt van de vernietigingsmachine.’ Zo bekeken is ook een kok alleen door zijn aanwezigheid al medeschuldig aan de Holocaust. Nu is het zeer onwaarschijnlijk dat Lipschis werkelijk ‘slechts’ onschuldig keukenpersoneel was in Auschwitz, of dat Demjanjuk het tragische slachtoffer was van een hardnekkige persoonsverwarring. Dat wisten de rechters ook. Medelijden is aan hen verspild. Hetzelfde zou je kunnen beweren van de would-be Syriëgangers die in februari door een Rotterdamse rechtbank werden veroordeeld tot straffen van één tot drieëneenhalf jaar cel voor het overmaken van geld, of omdat zij naar eigen zeggen een ‘transportbedrijfje’ wilden oprichten. Toch bekruipt mij een ongemakkelijk gevoel wanneer ik de aanklacht[1] van advocaat André Seebregts lees tegen het ‘Oost-Duitsland gehalte’ van recente anti terreur uitspraken: een van zijn cliënten kreeg een celstraf van een half jaar opgelegd, vier jaar een enkelband, verplichte gesprekken met islamdeskundigen en de reclassering over zijn beleving van de islam, zijn vrienden, wat hij op internet doet en waar hij naar kijkt, et cetera. Dit alles omdat hij één keer geld heeft overgemaakt naar een vriend in Syrië.’ Dit gaat alleen nog over het overmaken van geld, maar de Rotterdamse rechtbank gaat met haar recente uitspraak veel verder. Met de veroordeling van de would-be Syriëgangers lijkt zij te zeggen ‘of je nu kok wilt worden, of wilt strijden, alleen al het feit dat je daarheen wilt is strafbaar.’

Er zijn kortom geen koks in het kalifaat, alleen jihadisten.

Op het eerste gezicht lijkt dit een aannemelijk verhaal. Het is moeilijk voorstelbaar dat iemand naar Syrië gaat zonder dat hij enige sympathie heeft voor het jihadisme. Hetzelfde kan worden gezegd over het verlenen van financiële steun aan mensen die zich daar al bevinden. Toch is deze intentionele benadering, hoe begrijpelijk ook, een gevaar voor de rechtsstaat. Het mes snijdt namelijk aan twee kanten. Om dat te zien moeten we een stapje terug doen, weg van de inhoud waar we allemaal een intuïtie bij hebben, terug naar het blootleggen van de logische structuur van de guilt-by-association redenering. De tegenpartij maakt namelijk ook gretig gebruik van homogenisering van individuen als onderdeel van een abstracte oorlogsmachine; in hun geval een oorlog van het westen tegen de islam. Net zoals je na aanslagen in Europa er de klok op gelijk kunt zetten dat moslims worden opgeroepen zich ‘te distantiëren’ van terrorisme, aangezien ze als lid van ‘de islam’ worden gezien als schuldig tot het tegendeel bewezen is, zo kijken de jihadisten naar de westerse bevolking om zich te distantiëren van de bombardementen die regeringen uitvoeren in haar naam. Vrijwel iedere videoboodschap die is uitgekomen na een aanslag in Europa refereert aan de militaire betrokkenheid van het getroffen land en stelt zelfs expliciet dat de bevolking verantwoordelijk zal worden gehouden totdat  zij, door in opstand te komen tegen haar regering, haar onschuld bewijst. Wij betalen belasting, BTW, en gaan niet alleen niet massaal de straat op om te protesteren tegen het uitbreiden van bombardementen naar Syrië, maar hebben de mensen die dat besluiten ons mandaat gegeven door op ze te stemmen. Hoe kunnen wij, volgens de guilty-by-association redenering die wij zo gretig op jihadisten toepassen, anders dan medeschuldig zijn aan de oorlogsmachine?

Volgens de jihadisten zijn er geen koks in Frankrijk, Belgie en Nederland.

Natuurlijk vinden wij hier allemaal dat wij gelijk hebben, dat het voor ons gerechtvaardigd is mensen te veroordelen voor intenties, om ze gevangen te zetten voor het vrijwillig associëren met ‘de vijand’, voor het betalen van ‘belasting’ aan het kalifaat. En wellicht hebben wij gelijk. Het probleem is precies dat, ongeacht gelijk, een redenering die tegengestelde ideologieën dient er een is die met de grootst mogelijke argwaan moet worden beschouwd. Om onze rechtsstaat te beschermen, niet alleen tegen vernietiging van buitenaf maar ook van binnenuit, is het cruciaal voor de rechtsprekende macht om afstand te nemen van de verradelijke guilt-by-association ideologie en de mogelijkheid open te laten voor de uitzondering.

Open voor de mogelijkheid van koks in het kalifaat.

In memoriam Jules Schelvis, medeaanklager in het Demjanjuk process, is deze week overleden op 95-jarige leeftijd.

Dit artikel verscheen tevens hier en hier

 


[1] NRC Next 14 maart 2016

Over de auteurs

Andrea Speijer-Beek

Andrea Speijer-Beek (1988) is filosoof. Momenteel specialiseert zij zich aan de Vrije Universiteit in de bioethiek met de onderzoeksmaster Philosophy, Bioethics and Health.

Reacties

Andere blogs van Andrea Speijer-Beek
Vrijheid onder vuur