Terug naar overzicht

Hoe ga je om met anti-democraten?


Het besluit de democratie af te schaffen is het enige besluit in een democratie dat je niet kunt corrigeren.

De kritiek op het CDA was niet van de lucht: ‘obsceen populisme’, ‘polariseert onnodig’, een ‘niet-bestaand probleem oplossen met een draconische maatregel’. Elsevier-columnist Gerry van der List was het scherpst in zijn veroordeling: ‘Een verbod op shariapartijen lijkt een krachtige maatregel ter vergroting van de weerbaarheid van de democratie. Maar dat is het niet. Het is een angstig zwaktebod.’ Hans Goslinga noemt het in Trouw ‘een forse stap terug in het integratiedebat’.

Motie
Wat had het CDA gedaan om al deze hoon over zich heen te krijgen? Het had vorige week bij monde van Kamerlid Pieter Heerma een motie ingediend die alom werd uitgelegd als een verbod op ‘shariapartijen’. De NOS kopte: ‘Kabinet onderzoekt verbod shariapartijen’ – kranten, commentatoren en columnisten namen dit gretig over.

Wie de motie goed leest, ziet dat het kabinet nergens wordt opgeroepen alleen ‘shariapartijen’ te verbieden. Het verzoek aan de regering is breder. De regering wordt verzocht ‘voorstellen te doen om groeperingen te kunnen verbieden wier doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde’. Het gaat dus om anti-democratische partijen. ‘Shariapartijen’ zijn daar slechts een voorbeeld van. Minister Asscher (PvdA) gaat het voorstel bestuderen en komt voor de Kerst met antwoord.

Kritisch kijken

Een specifiek verbod op shariapartijen zou ook een beetje mal zijn. De mogelijkheid tot het verbieden van partijen bestaat al. Politieke partijen zijn verenigingen en kunnen door de rechter worden verboden wanneer zij handelen in strijd met de openbare orde. Op deze grond werd in 1998 de NVP/CP’86 verboden. Het zou een vreemde verbodsregeling opleveren: een algemene verbodsgrond plus een specifiek verbod op shariapartijen.

Daar komt nog bij: over welke interpretatie van de sharia hebben we het? Het zou principieel onjuist zijn de radicale interpretatie van één geloof expliciet te verbieden en al het andere radicale gedachtengoed onder een algemene verbodsgrond te laten vallen. Dat verklaart ook een deel van de commotie – ware het niet dat de CDA-motie dit dus helemaal niet voorstelt.

Wat de motie wel doet, is ons dwingen kritisch te kijken naar onze regeling van partijverboden. Het zou verstandig zijn als Asscher in dat onderzoek het werk van een van de grondleggers van de PvdA betrekt. Iemand die in de commentaren nog volledig afwezig is, maar de discussie als geen ander op het juiste spoor zou kunnen zetten: George van den Bergh.

Zelfcorrigerend vermogen
Deze hoogleraar staatsrecht en prominent SDAP’er sprak in 1936 zijn oratie uit aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn boodschap: anti-democratische partijen moeten en kunnen verboden worden. Tegelijk beklaagde hij zich over de dubbelzinnige verbodsgrond voor politieke partijen. Een afzonderlijke, heldere verbodsgrond voor politieke partijen in een Wet op de Politieke Partijen zou daar verandering in moeten brengen. Zo’n verbodsgrond zou meer rekening kunnen houden met het bijzondere karakter van politieke partijen en hun rol in het democratische bestel.

Hoe zou zo’n algemeen verbod van anti-democratische partijen geformuleerd moeten worden? Daarvoor moeten we eerst weten wat een ‘democratie’ is. Van den Bergh zocht de essentie van een democratie niet in meerderheidsbesluitvorming of de gelijkheid van alle meningen, maar in haar ‘zelfcorrigerend vermogen’. Een democratie is ‘zelfbestuur door middel van zelfcorrectie’. Burgers beslissen zelf, zijn daar verantwoordelijk voor en nemen die verantwoordelijkheid door hun fouten te corrigeren.

Dat betekent dat er één besluit is dat een democratie niet zou mogen toestaan: het besluit om de democratie af te schaffen. Dat is namelijk het enige onherroepelijke besluit in een democratie. Het is het enige besluit dat niet aan zelfcorrectie onderworpen kan worden: het raamwerk waarbinnen die zelfcorrectie plaatsvindt, wordt afgeschaft. Daarin kan de rechtvaardiging worden gevonden om anti-democratische partijen te verbieden.

Duister
Dat was 1936. Sindsdien is er weinig veranderd. De huidige verbodsgrond voor politieke partijen is nog steeds behoorlijk duister: het criterium ‘openbare orde’ is rekkelijk en niet scherp omlijnd. De rechter moet een uiterst heikel, politiek vraagstuk beantwoorden met weinig tot geen houvast. Dat kan een democratie zich niet permitteren, ook niet bij het verbieden van marginale groeperingen. Daar zou het onderzoek van Asscher de komende weken over moeten gaan. Het maakt Van den Berghs pleidooi onverminderd actueel. De motie-Heerma verdient daarom meer dan een afwimpeling als simpel electoraal effectbejag. Het is een goede aanleiding voor een debat over een fundamentele vraag voor elke democratie: hoe ga je om met anti-democraten?

Dit artikel verscheen eerder in de Volkskrant.

Over de auteurs

Bastiaan Rijpkema

Bastiaan Rijpkema is rechtsfilosoof en promovendus aan de Universiteit Leiden.

Reacties

Andere blogs van Bastiaan Rijpkema
Wie laat zich nou de wet voorschrijven?
Jarige grondwet bewijst uitstekende diensten