- CATEGORIE
- Adviesorganen
- Burgerrechten
- Decentralisatie
- Eigendom
- Gelijkheid
- Godsdienst en levensovertuiging
- Grondwetsherziening
- Internationale rechtsorde
- Privacy
- Rechtspleging
- Rechtspraak
- Regering, Koning
- Sociale rechtsstaat
- Staten-Generaal
- Uitingsrechten
- Wetgeving en bestuur
- AUTEUR
- M. Adams
- B.C. van Beers
- A.A.L. Beers & K.T. Meijer
- A.A.L. Beers & J.C.A. de Poorter
- S.C. van Bijsterveld & B.P. Vermeulen
- G. Boogaard
- G. Boogaard & J. Uzman
- S.S. Buisman & S.B.G. Kierkels
- S. Daniëls
- J.W.A. Fleuren
- F. Fleurke
- J.L.M. Gribnau & M.R.T Pauwels
- M.M. Groothuis
- E.M.H. Hirsch Ballin
- H.G. Hoogers
- M. Houwerzijl & N. Zekic
- M. Houwerzijl & F. Vlemminx
- P. Jacobs
- N.M.C.P. Jägers & J.P. Loof
- E.J. Janse de Jonge
- S. Jellinghaus & E. Huisman
- J. Kiewiet & G.F.M. van der Tang †
- T. Kooijmans en J. van der Ham
- E.J. Koops en R. Passchier
- G. Leenknegt
- K.T. Meijer
- D. Mentink, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjens
- B.M.J. van der Meulen
- T. Peters
- J.C.A. de Poorter
- J.M. van Schooten, G. Leenknegt & M. Adams
- G. van der Schyff
- J. Uzman & G. Boogaard
- J. Uzman
- B.P. Vermeulen
- F.M.C. Vlemminx
- F.M.C. Vlemminx & G. van der Schyff
- F.M.C. Vlemminx & A.C.M. Meuwese
- W.J.M. Voermans
- B.W.N. de Waard
- W. van der Woude
- ARTIKEL
- Artikel 1 Gelijke behandeling
- Artikel 2 Nederlandschap en vreemdelingen
- Artikel 3 Gelijke benoembaarheid
- Artikel 4 Kiesrecht
- Artikel 5 Petitierecht
- Artikel 6 Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
- Artikel 7 Vrijheid van meningsuiting
- Artikel 8 Recht tot vereniging
- Artikel 9 Recht tot vergadering en betoging
- Artikel 10 Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer
- Artikel 11 Onaantastbaarheid van het lichaam
- Artikel 12 Binnentreden woning
- Artikel 13 Vertrouwelijke communicatie
- Artikel 14 Onteigening
- Artikel 15 Vrijheidsontneming
- Artikel 16 Nulla poena
- Artikel 17 Wettelijk toegekende rechter
- Artikel 18 Rechtsbijstand
- Artikel 19 Werkgelegenheid en arbeidskeuze
- Artikel 20 Bestaanszekerheid
- Artikel 21 Milieubescherming
- Artikel 22 Volksgezondheid en woongelegenheid
- Artikel 23 Onderwijs
- Artikel 24 Koningschap
- Artikel 25 Erfopvolging
- Artikel 26 Status ongeboren kind Koning
- Artikel 27 Afstand koningschap
- Artikel 28 Afstand koningschap door huwelijk
- Artikel 29 Uitsluiting troonopvolging
- Artikel 30 Benoemde Koning
- Artikel 31 Erfopvolging benoemde koning
- Artikel 32 Inhuldiging Koning
- Artikel 33 Koningschap en meerderjarigheid
- Artikel 34 Ouderlijk gezag minderjarige Koning
- Artikel 35 Buitenstaatverklaring
- Artikel 36 Tijdelijke neerlegging koninklijk gezag
- Artikel 37 Uitoefening koninklijk gezag door regent
- Artikel 38 Uitoefening koninklijk gezag door RvS
- Artikel 39 Lidmaatschap koninklijk huis
- Artikel 40 Uitkering koninklijk huis
- Artikel 41 Inrichting huis Koning
- Artikel 42 Ministeriële verantwoordelijkheid
- Artikel 43 Regering en ministers
- Artikel 44 Ministeries
- Artikel 45 Ministerraad
- Artikel 46 Staatssecretarissen
- Artikel 47 Ondertekening en contraseign
- Artikel 48 Ontslag en benoeming ministers
- Artikel 49 Ambtseed minister en staatssecretaris
- Artikel 50 Vertegenwoordiging
- Artikel 51 Eerste en Tweede Kamer
- Artikel 52 Zittingsduur
- Artikel 53 Evenredige vertegenwoordiging
- Artikel 54 Verkiezing Tweede Kamer
- Artikel 55 Verkiezing Eerste Kamer
- Artikel 56 Vereisten voor lidmaatschap
- Artikel 57 Incompatibiliteiten
- Artikel 57a Zwangerschap en ziekte
- Artikel 58 Geloofsbrieven
- Artikel 59 Kiesrecht en verkiezingen
- Artikel 60 Ambtsaanvaarding
- Artikel 61 Voorzitter en griffier
- Artikel 62 Verenigde vergadering
- Artikel 63 Geldelijke voorzieningen
- Artikel 64 Ontbinding Kamers
- Artikel 65 Troonrede
- Artikel 66 Openbaarheid vergaderingen
- Artikel 67 Quorum
- Artikel 68 Inlichtingenplicht bewindslieden
- Artikel 69 Aanwezigheid bewindslieden
- Artikel 70 Recht van enquête
- Artikel 71 Parlementaire onschendbaarheid
- Artikel 72 Reglement van orde
- Artikel 73 Taak Raad van State
- Artikel 74 Rechtspositie leden
- Artikel 75 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Raad van State
- Artikel 76 Algemene rekenkamer
- Artikel 77 Rechtpositie leden rekenkamer
- Artikel 78 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Rekenkamer
- Artikel 78a Nationale ombudsman
- Artikel 79 Vaste colleges van advies
- Artikel 80 Openbaarmaking advies
- Artikel 81 Wetgevende macht
- Artikel 82 Indienen wetsvoorstel
- Artikel 83 Toezending wetsvoorstel TK
- Artikel 84 Wijziging wetsvoorstel
- Artikel 85 Toezending wetsvoorstel EK
- Artikel 86 Intrekking wetsvoorstel
- Artikel 87 Aanneming en bekrachtiging
- Artikel 88 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 89 Algemene maatregel van bestuur
- Artikel 90 Bevordering internationale rechtsorde
- Artikel 91 Goedkeuring verdrag
- Artikel 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties
- Artikel 93 Verbindende kracht verdrag
- Artikel 94 Verdrag boven wet
- Artikel 95 Bekendmaking verdrag
- Artikel 96 Oorlogsverklaring
- Artikel 97 Krijgsmacht
- Artikel 98 Samenstelling krijgsmacht
- Artikel 99 Gewetensbezwaren militaire dienst
- Artikel 99a Civiele verdediging
- Artikel 100 Inlichtingen over krijgsmacht
- Artikel 101 [vervallen]
- Artikel 102 [vervallen]
- Artikel 103 Uitzonderingstoestand
- Artikel 104 Belastingheffing
- Artikel 105 Recht van begroting
- Artikel 106 Geldstelsel
- Artikel 107 Codificatie
- Artikel 108 [vervallen]
- Artikel 109 Rechtspositie ambtenaren
- Artikel 110 Openbaarheid van bestuur
- Artikel 111 Ridderorden
- Artikel 112 Civiele en administratieve rechtspraak
- Artikel 113 Strafrechtspraak
- Artikel 114 Doodstraf
- Artikel 115 Administratief beroep
- Artikel 116 Rechterlijke macht
- Artikel 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht
- Artikel 118 Hoge Raad
- Artikel 119 Ambtsmisdrijven
- Artikel 120 Toetsingsverbod
- Artikel 121 Openbaarheid terechtzittingen
- Artikel 122 Gratie
- Artikel 123 Instelling provincies en gemeenten
- Artikel 124 Autonomie en medebewind
- Artikel 125 Organen decentrale besturen
- Artikel 126 Ambtsinstructie commissaris koning
- Artikel 127 Vaststelling verordening
- Artikel 128 Toekenning bevoegdheden
- Artikel 129 Verkiezing vertegenwoordigend orgaan
- Artikel 130 Kiesrecht gemeenteraad niet-Nederlanders
- Artikel 131 Aanstelling burgemeester en commissaris Koning
- Artikel 132 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid decentrale besturen
- Artikel 132a Caribische openbare lichamen
- Artikel 133 Waterschappen
- Artikel 134 Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
- Artikel 135 Gemeenschappelijke regelingen
- Artikel 136 Geschillen
- Artikel 137 Grondwetswijziging
- Artikel 138 Aanpassing niet gewijzigde bepalingen
- Artikel 139 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 140 Handhaving bestaande regelgeving
- Artikel 141 Bekendmaking herziene Grondwet
- Artikel 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut
- Artikel IX - Berechting van misdrijven in oorlogstijd
- Artikel XIX - Afkondigingsformulier
- HOOFDSTUK
- Hoofdstuk 1 Grondrechten
- Hoofdstuk 2 Regering
- Hoofdstuk 3 Staten-Generaal
- Hoofdstuk 4 Adviesorganen
- Hoofdstuk 5 Wetgeving en bestuur
- Hoofdstuk 6 Rechtspraak
- Hoofdstuk 7 Decentralisatie
- Hoofdstuk 8 Herziening grondwet
- Additionele artikelen
DE GRONDWET
Artikel 112 - Civiele en administratieve rechtspraak
-
Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
-
De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.
Artikel 113 - Strafrechtspraak
-
Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
-
Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.
-
Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd.
-
Voor berechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.
Artikel 114 - Doodstraf
Artikel 115 - Administratief beroep
Artikel 116 - Rechterlijke macht
-
De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.
-
De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.
-
De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.
-
De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.
Artikel 117 - Rechtspositie leden rechterlijke macht
-
De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd.
-
Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
-
In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen.
-
De wet regelt overigens hun rechtspositie.
Artikel 118 - Hoge Raad
-
De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
-
De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht.
-
Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden opgedragen.
Artikel 119 - Ambtsmisdrijven
Artikel 120 - Toetsingsverbod
Artikel 121 - Openbaarheid terechtzittingen
Artikel 122 - Gratie
-
Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
-
Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.
WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR
ARTIKEL 121 - Openbaarheid terechtzittingen
INHOUD- Historische ontwikkeling en actuele betekenis
- Openbare terechtzittingen
- Gemotiveerde vonnissen
- Openbare uitspraken
- Jurisprudentie
- Literatuur
- Historische versies
Editie september 2020
1. Historische ontwikkeling en actuele betekenis
Beccaria’s traktaatDei delitti e delle pene(Over misdaden en straffen) uit 1764 geldt als de verlichte verwijsplaats voor de principiële openbaarheid van de strafrechtpleging in de moderne rechtsstaat, terwijl geheime strafprocessen in verband worden gebracht met middeleeuwse inquisitie en de donkere kanten van het Franse ancien regime.[1] Voor Nederland bepaalde de verlichte Staatsregeling1798 in artikel XXXVIII (onder de aanduiding “Algemeene beginselen”) dat alle
‘Sententiën en Vonnissen’ in het openbaar moesten worden uitgesproken. De grondwetsgeschiedenis sindsdien bevat vooral technische discussies over het precieze bereik van deze ‘waarborg tegen geheime vonnissen’. Mogen vrijsprekende vonnissen ongemotiveerd blijven? Wat telt precies als een ‘vonnis’? Wanneer is ‘voldoende’ gemotiveerd? In dit soort discussies heeft de Grondwet zelf, naar het ons voorkomt, geen hoofdrol gespeeld. Illustratief is de reactie van de Tweede Kamer op een voorstel van de Negenmannen uit 1844 om de ingewikkelde bepalingen uit de Grondwet 1815 te vervangen door het eenvoudige voorschrift: ‘alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, vermelden en met open
deuren worden uitgesproken.’ De Tweede Kamer meende wel dat dit een betere
redactie van de Grondwet was, maar merkte op dat in de verschillende wetboeken de kwestie reeds bevredigend was geregeld. Voor aanpassing van de Grondwet bestond daarom weinig reden meer. De Negenmannen antwoordden vertwijfeld: ‘zoo de wetboeken beter zijn dan de Grondwet, zou men daarom de Grondwet niet moeten verbeteren?’[2] In 1848 werd de regeling uit 1815 overigens wel herzien en kwam de bepaling ongeveer zo te luiden als die nu nog luidt. De neiging om dit artikel vooral te beschouwen als een verder bij wet te regelen algemeen beginsel, bestond bij het herzien van de Grondwet in 1983 echter nog steeds.[3] Ondanks de belangrijke historische ratio van de bepaling, gaan de belangrijkste inhoudelijke discussies over dit artikel niet over de afweging van de privacy van partijen of het belang van de staatsveiligheid versus de mogelijkheden voor d publieke opinie om de rechtspraak te controleren. Voor het creëren van de daarvoor benodigde uitzonderingen is de gewone wetgever al sinds jaar en dag bevoegd, zonder dat de wijze waarop de wetgever van deze mogelijkheden gebruik heeft gemaakt veel aandacht van de grondwetgever heeft getrokken.[4] De relevantie van artikel 121 Grondwet betreft niet de gevoelige maar de makkelijke gevallen. Het
gaat bij artikel 121 Grondwet vaak over de afweging tussen een efficiënte rechtspleging en het recht op een eerlijk proces. Reeds Buys noteert in zijn grondwetscommentaar verontwaardigd dat hem tijdens een NJV-vergadering van verschillende kanten is bevestigd dat grote kantongerechten gebruik maken van
voorgedrukte formuleren met standaardmotiveringen, zodat de rechter alleen maar namen en woonplaats hoeft in te vullen. ‘Is er een groter bespotting van het grondwettig voorschrift denkbaar, dan in zulke gedrukte formulieren ligt opgesloten?’[5] De praktijk van de rechtspleging is echter zijn eisen blijven stellen. Nog altijd staat artikel 378a Wetboek van Strafvordering zogenaamde ‘stempelvonnissen’ toe. Tegelijk komen er, hoewel de onderliggende afweging dezelfde is gebleven, steeds nieuwe technische mogelijkheden en dus telkens nieuwe vragen bij. Het voorgedrukte formulier is immers reeds lang vervangen door macro’s en templates met mogelijkheden die Buys niet kon voorzien. Waar ligt dan de grens? En mag elke terechtzitting net zo onverkort op internet worden uitgezonden als hij toegankelijk is voor publiek? In de huidige Persrichtlijn is vastgelegd dat van niet-professionele procesdeelnemers geen opnamen mogen worden gemaakt. Draaiende camera’s kunnen immers het afleggen van verklaringen en dus van de waarheidsvinding beïnvloeden en het moet mogelijk
zijn om als publiek bij een zitting aanwezig te zijn zonder daarmee zelf het nieuws te halen.[6] Verplicht artikel 121 Grondwet, tenslotte, tot de integrale - geanonimiseerde - publicatie van alle rechterlijke uitspraken op www.rechtspraak.nl, of slechts tot de door de rechtspraak zelf relevant geachte fractie die daar tegenwoordig op is te vinden? Bij deze en andere afwegingen blijft artikel 121 Grondwet het oude gewicht in de schaal leggen dat de publieke opinie de rechtspraak kan controleren.
Het huidige artikel 121 Grondwet is in de loop der tijd gaan samenvallen met een deel van het ‘recht op een eerlijk proces’, zoals dat internationaal is gecodificeerd in met name artikel 6, eerste lid, EVRM (voor strafvervolging en burgerlijke rechten en verplichtingen), maar ook in artikel 14 IVBPR en artikel 47 EU-Handvest. Openbare terechtzittingen, deugdelijk gemotiveerde beslissingen en openbare uitspraken zijn door het EHRM als beginselen van behoorlijke rechtspraak ontwikkeld.[7] Bij de voorbereiding van de Grondwet 1983 motiveerde de regering het voorgestelde absolute vereiste van een openbare uitspraak onder verwijzing naar artikel 6 EVRM. Inmiddels is de eerste lezing afgerond van een voorstel om als tweede lid bij artikel 17 Grondwet een nationaal grondrecht ‘op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter’ in te voeren.[8] Blijkens de eveneens in consultatie gegeven Memorie van toelichting was het niet de bedoeling om ‘de notie van openbaarheid’ in dit nieuwe grondrecht op te nemen omdat daarvoor het bestaande artikel 121 Grondwet en de in aanvulling daarop door de formele wetgever vastgelegde vereisten reeds volstonden. In zijn advies wijst de Raad voor de rechtspraak erop dat het huidige artikel 121 Grondwet niet geschikt is om te dienen als een ten opzichte van artikel 6 EVRM ruimere waarborg tegen overheidshandelen.[9]{NOOT) Daaraan kan worden toegevoegd dat artikel 121 Grondwet inderdaad de ‘notie van openbaarheid’ codificeert maar in zijn geschiedenis verder niet het karakter van een klassiek grondrecht heeft gekregen.
2. Openbare terechtzittingen
De ‘terechtzittingen’ waarvan de Grondwet de openbaarheid als uitgangspunt verzekert, zijn institutioneel gekoppeld aan ‘zittingen van de gerechten behorend tot de rechterlijke macht.’#!10!# Of deze gerechten daarbij aan civiele- straf- of bestuursrechtspraak doen, is voor de openbaarheid van de zitting niet relevant. Het regelen van de openbaarheid van zittingen van gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren (met name de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep) is dus aan de gewone wetgever overgelaten.[11] Wel vloeit er een verplichting tot openbaarheid van de zittingen van de Afdeling en de Centrale Raad voort uit artikel 6 EVRM.[12] Deze bepaling is rechtstreeks relevant voor het werk van de bestuursrechter in eerste aanleg, maar geldt ook in hoger beroep nu de Afdeling en de Centrale Raad over ‘full jurisdiction’ beschikken.[13] De vraag of
een zitting binnen de procedure van administratief beroep ook openbaar moest zijn, werd in 1983 door de grondwetgever geschaard onder de algemene verplichting om überhaupt ‘algemene regels van bestuursrecht’ vast te stellen (artikel 107, tweede lid, Grondwet).[14] Inmiddels voorzien de artikelen 7:5 Awb en 7:19 Awb in het algemene beginsel dat in de administratieve voorprocedure hoorzittingen openbaar zijn. Een algemene openbaarheid van zittingen in tuchtzaken werd door de regering nadrukkelijk niet beoogd.[15] Er zijn immers vakgebieden denkbaar waarin voor de
vertrouwelijkheid van het tuchtrecht bijzondere redenen bestaan. Dat de Grondwet uitdrukkelijk als niet van toepassing is overwogen, laat uiteraard onverlet dat het EVRM onder omstandigheden wel vergelijkbare openbaarheidseisen stelt aan tuchtrechtspraak.
De openbaarheid van terechtzittingen alsmede van uitspraken is tevens onder druk komen te staan na de uitbraak van de Covid-19 pandemie. De rechtbanken geconfronteerd met dit probleem, vervingen fysieke aanwezigheid van betrokkenen in beginsel met online zittingen (in een enkele enkelvoudige zaak zelfs telefonisch) in urgente zaken. De wetgever maakte het vervolgens per 24 april 2020 met terugwerkende kracht tot 16 maart 2020 mogelijk dat, indien een zitting niet mogelijk is, de mondelinge behandeling van de zaak in burgerlijke en bestuursrechtelijke procedures kan plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Voor strafrechtelijke procedures gold een zwaarder criterium. Een fysieke zitting blijft vereist indien het gaat om een vordering strekkende tot gevangenhouding- of neming, dan wel de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ter zitting. De Afdeling advisering merkte in haar advies over de Tijdelijke wet op dat ‘belangen van de volksgezondheid, het voortgaan van de goede rechtspleging en de openbare orde kunnen, in verband met de coronacrisis, de beperkingen op de openbaarheid rechtvaardigen.’ Vóór de inhoud van de Tijdelijke wet bekend was, heeft de strafrechter nog wel een interpretatie gegeven aan de openbaarheid als bedoeld in artikel 121 Grondwet, assumerend dat ‘het doel van de openbare terechtzitting in strafzaken [is] controle op het functioneren van de rechterlijke macht door het publiek en invulling geven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Het houden van een openbare terechtzitting is dus geen doel op zich, maar een middel om voormelde doelen te bereiken.’
Tevens werd, niet verbazingwekkend, geoordeeld dat telefonisch horen bij wijze van hoge uitzondering in verband met de uitbraak van het coronavirus het alternatief voor een zitting, onvoldoende grond vormt voor de stelling dat een (voorzieningen)rechter partijdig of vooringenomen is.
3. Gemotiveerde vonnissen
Het huidige artikel 121 geeft de wetgever de (sinds 1983 niet te delegeren) bevoegdheid om beperkingen te stellen aan zowel de openbaarheid van de terechtzittingen als aan eis van voldoende motivering. Dat laatste had de Staatscommissie Cals/Donner nadrukkelijk niet geadviseerd. Een uitspraak moest volgens deze Staatscommissie altijd in het openbaar worden gedaan en ‘alle
rechterlijke vonnissen moeten de gronden inhouden waarop zij rusten.’[16] Daarmee werd afstand genomen van de op dat moment bestaande[17] mogelijkheid om bij wet complete strafbare feiten uit te zonderen van de verplichting om te motiveren. ‘De motiveringseis is van groot belang voor de verstaanbaarheid van de rechtspraak,’ overwoog de Staatscommissie. ‘Het verdient geen aanbeveling de motiveringseis welke te dezer zake als één der essentialia kan gelden, te verzwakken door er uitzonderingen op toe te laten.’[18] De grondwetgever liet in 1983 wel de expliciete uitzonderingsmogelijkheid voor hele categorieën strafbare feiten vallen, maar maakte het motiveringsvereiste nadrukkelijk niet absoluut. De argumentatie daarvoor was niet principieel, maar betrof slechts bezorgdheid dat een absolute motiveringsplicht onwerkbare eisen zou gaan stellen aan het wijzen van mondelinge- en verstekvonnissen.[19] Een bekend voorbeeld van een wettelijk geregelde uitzondering op de motiveringsplicht is artikel 81 van de Wet RO, op basis waarvan de Hoge Raad een cassatieklacht ongemotiveerd kan afdoen als de behandeling daarvan niet tot cassatie kan leiden en de middelen ook overigens geen relevante rechtsvraag aan de orde stellen.
Het motiveringsvereiste wordt door de Grondwet strikt genomen alleen gesteld aan ‘vonnissen’. Het voorstel om gebruik te maken van het bredere begrip ‘rechterlijke uitspraken’ is in de aanloop naar de grondwetsherziening van 1983 wel gedaan,[20] maar het heeft noch de Proeve, noch het eindrapport van de Staatscommissie-Cals/Donner, noch de uiteindelijke Grondwet gehaald. Alleen bij de laatste is daarvoor een motivering te vinden. De meerderheid van de commissie oordeelde
dat een dergelijk ruime redactie de (absolute) motiveringseis onredelijk zou uitstrekken over beslissingen als die om uitstel te verlenen of een bedrag vast te stellen.[21] Hoe voorstelbaar dit argument ook is, omgekeerd geldt het begrip ‘vonnis’ naar normaal juridisch spraakgebruik juist weer voor een beperktere categorie rechterlijke uitspraken dan de grondwetgever op het oog heeft. ‘Vonnissen’ zijn uitspraken van rechtbanken in strafzaken en civiele zaken. Beslissingen van de afdeling bestuursrecht van een rechtbank plegen ‘uitspraken’ te heten, wat ook geldt voor de productie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gerechtshoven en de Hoge Raad wijzen geen vonnissen maar ‘arresten.’ In eerdere drukken van dit commentaar werd gesteld dat onder de term ‘vonnis’ moet worden verstaan: ‘uitspraken door de rechter gegeven ter voorlopige of definitieve beëindiging van een voor hem gebracht geding, in de vereiste vorm gegeven.’ In die definitie vallen ook de uitspraken van de bestuursrechter en de arresten van de Hoge Raad onder het motiveringsvereiste. Hoewel dit ongetwijfeldde bedoeling van de grondwetgever moet zijn geweest, hebben wij de daarvoor gebruikte definitie in de grondwetsherziening van 1983 niet aangetroffen. Wel worden in het kader van de derde verplichting, de eis om ‘vonnissen’ in het openbaar uit te spreken, nadrukkelijk ook de uitspraken van de bestuursrechter daaronder begrepen.[22] Alles overziend, lijkt artikel 121 ook ten aanzien van motiveringsvereiste niet te zijn bedoeld als een klassiek grondrecht met een nauwkeurig af te bakenen bereik. Eerder is het de codificeren van een nader door de wetgever uit te werken constitutionele waarde. In het kader daarvan past dat de grondwetgever zich niet heeft uitgelaten over de vraag wanneer een vonnis precies ‘voldoende’ is gemotiveerd,[23] maar wel zekerheidshalve overweegt dat de huidige regeling een systeem van dissenting opinions voorschrijft noch uitsluit.[24] Geautomatiseerde besluitvorming op basis van Artificial Intelligence (AI), althans de inzet van algoritmen, vormt eveneens een relevante ontwikkeling in het kader van de motivering van ‘vonnissen’, met name in de bestuursrechtspraak. Het risico bestaat dat ‘geautomatiseerde besluitvorming […] niet inzichtelijk en controleerbaar is vanwege een gebrek aan inzicht in de gemaakte keuzes en de gebruikte gegevens en aannames’, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak. In geval van besluitvorming op basis van een programma dat is te beschouwen als een zogenoemde "black box", immers niet controleren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen. De black box bemoeilijkt de motivering van de rechtmatigheidstoets door de rechter, gezien de meegewogen factoren in het bestreden besluit niet of niet volledig beschikbaar zijn. De Minister voor Rechtsbescherming schreef dan ook naar aanleiding van deze problematiek dat de motiveringsplicht volgend uit artikel 121 Grondwet en het gebruik van AI in de rechtspleging spanningen oplevert. Deze spanningen raken in brede zin aan het hierboven genoemde eerlijk proces, alsmede artikel 6 EVRM, waarbij zowel transparantie ontbreekt, als dat equality of arms van partijen niet kan worden gewaarborgd.
4. Openbare uitspraken
Het vereiste dat een uitspraak in het openbaar geschiedt, is onder artikel 121 Grondwet wel een absoluut vereiste. Blijkens de toelichting moet de onder de formulering ‘de uitspraak geschiedt in het openbaar’ niet alsnog worden gedacht aan het ruimere begrip ‘rechterlijke uitspraak’ dat voor het motiveringsvereiste
juist was afgewezen. Het gaat bij dit derde vereiste om de openbare uitspraak van het eerder bedoelde ‘rechterlijke vonnis’. Ook hier is het duidelijk niet de bedoeling om hoge eisen aan de gebruikte begrippen te stellen. De regering overweegt zonder veel omhaal dat uiteraard ook de uitspraken van bestuursrechters hieronder vallen, hoewel men zich ervan ‘bewust’ is, dat die uitspraken (toen)
doorgaans niet werden uitgesproken maar aan partijen werden toegestuurd. Inmiddels bepaalt de Algemene wet bestuursrecht dat de bestuursrechter zijn mondelinge beslissing en het dictum van zijn schriftelijke beslissing in het openbaar uitspreekt.[25] Onder die artikelen is - deels onder verwijzing naar artikel 121 Grondwet - door de hoogste bestuursrechters inmiddels een einde gemaakt aan de praktijk om te volstaan met verzending van een schriftelijke uitspraak aan partijen.[26]
De Afdeling heeft verder overwogen dat het uitgangspunt bij elke vorm van openbaarmaking is dat een ieder toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van uitspraken. De vreemdelingenkamer van de Afdeling acht dat het Zaakverloopregister op www.rechtspraak.nl voor anderen dan partijen (belangstellenden) niet kan worden aangemerkt als een toereikende wijze van openbaarmaking van uitspraken. Het is dan ook niet voldoende dat een uitspraak alleen betrokken partijen bekend wordt gemaakt. Ook belangstellenden die niet bij een procedure zijn betrokken, moeten op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de tekst van rechterlijke uitspraken. “Zolang een vorm van digitale openbaarmaking die ook voor belangstellenden toereikend is, ontbreekt, acht de Afdeling […] het houden van uitsprakenzittingen een adequate maatregel om te voldoen aan de eisen die gelden voor de openbaarmaking van uitspraken.” Echter, als gevolg van de uitzonderlijke omstandigheden die het coronavirus meebrachten, waren tijdelijk uitspraken in het openbaar niet mogelijk. Dit bracht echter wel de inspanningsplicht met zich mee zoveel mogelijk zaken te publiceren op rechtspraak.nl. Indien publicatie toch achterwege blijft op grond van de criteria in het Besluit Selectiecriteria Uitsprakendatabank Rechtspraak.nl, moet de openbaarheid gegarandeerd worden voor belangstellenden door een andere voorziening te treffen om toegang ertoe te verzekeren, bijvoorbeeld door kosteloze toezending van een niet geanonimiseerd afschrift van het proces-verbaal.
5. Jurisprudentie
- HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806
- HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.
- ABRvS 30 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:897, m.nt. L.M. Koenraad.
- ABRvS 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390.
- ABRvS 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410.
- ABRvS 7 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:992.
- Rb. Gelderland 25 maart 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2011.
- Kamerstukken TK, 2019-2020, 35434, nr. 4 p. 12.
- Brief van de minister voor Rechtsbescherming aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, 19 december 2018, Artificiële intelligentie en algoritmen in de rechtspleging, kenmerk 2414316.
6. Literatuur
M.J. Vetzo, J.H. Gerards & R. Nehmelman, Algoritmen en Grondrechten, Den Haag: Boom 2018
7. HISTORISCHE VERSIES
Artikel 101, sub e en f, Gw. 1814: e. Bij criminele vonnissen, ten laste van eenen beschuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitgedrukt.
f. Alle vonnissen moeten met opene deuren worden uitgesproken.
Art. 172 Gw. 1815: In alle criminele vonnissen, ten laste van eenen beschuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitgedrukt en omschreven, met aanhaling van de artikelen der wet, waarop de uitspraak is gegrond (art. 170 Gw. 1840).
Art. 173 Gw. 1815: Alle civiele vonnissen moeten de gronden inhouden, waarop dezelve zijn gewezen (art. 171 Gw. 1840).
Art. 174 Gw. 1815: Alle vonnissen worden met opene deuren uitgesproken (art. 172 Gw. 1840).
Art. 156 Gw. 1848: Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, en in strafzaken de artikelen der wet, waarop de veroordeeling rust, vermelden, en met open deuren worden uitgesproken.
De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen in het belang der openbare orde en zedelijkheid, door de wet vast te stellen.
Art. 161 Gw. 1887: Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen.
De uitspraak geschiedt met open deuren.
Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de teregtzittingen openbaar.
De regter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel
afwijken.
Art. 162 Gw. 1922: Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten,
inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeling rust,
aanwijzen.
De uitspraak geschiedt met open deuren.
Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de terechtzittingen
openbaar.
De rechter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel
afwijken.
Voor de door de wet aan te wijzen strafbare feiten kan ook van het bepaalde in het
eerste en in het tweede lid worden afgeweken (art. 168 Gw. 1938; art. 175 Gw.
1953).
Noten
- L. van Lent, Externe openbaarheid in het strafproces (diss. UU), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008.
- J.T. Buys, De Grondwet. Toelichting en kritiek. Tweede Deel, Arnhem: Gouda Quint 1884,p. 421-422.
- Zoals hieronder zal blijken bij de nrs. 2,3 en 4.
- Zie zowel de Wet op de Rechterlijke Organisatie (artt. 4 en 5) als in het Wetboek van Strafvordering (artt. 269 en 362),het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de Algemene wet bestuursrecht (art. 8:62 Awb).
- J.T. Buys, De Grondwet. Toelichting en kritiek. Tweede Deel, Arnhem: Gouda Quint 1884, p. 430-431. Vgl. G.J.M. Corstens, ‘Vereenvoudiging van de strafrechtspleging, Van koppen, staarten en stempels’, RM Themis 1987, nr. 6.
- Persrichtlijn 2008, zie www.rechtspraak.nl.
- J.H. Gerards e.a., Sdu Commentaar EVRM, Deel 1: Materiele rechten, artikel 6.
- https://www.internetconsultatie.nl/eerlijkproces.
- Raad voor de rechtspraak, Advies grondwetswijziging recht op eerlijk proces, 19 december 2014, zie: www.rechtspraak.nl.
- Kamerstukken II 1979-1980, 16 162, nr. 3, p. 21 (Nng VI, p. 21).
- Die dat inmiddels in artikel 8:62 Awb heeft geregeld.
- Zie o.a. EHRM (plenair) 8 juni 1976, nr. 5100/71 e.a. (Engel e.a. t. Nederland), para 89.
- Vgl. EHRM 29 november 2007, nr. 9852/03, EHRC 2008/12 m.nt. Van der Velde (Hummatov t. Azerbeidzjan), para 142.
- Kamerstukken II 1979-1980, 16 162, nr. 8, p. 23 ( Nng VI, p. 96)
- Kamerstukken II 1979-1980, 16 162, nr. 8, p. 24 (Nng VI, p. 97).
- Zie artikel 91 van het voorstel van de Staatscommissie Cals/Donner. Eindrapport van de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (Staatscommissie Cals/Donner) 1971, p. 275-278.
- In de Grondwet 1922 in artikel 162 ingevoerd.
- Eindrapport van de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet.
- Kamerstukken II 1979-1980, 16 162, nr. 3, p. 22 (Nng VI, p. 26).
- Door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Nng, deel 2, advies nr. 13, p. 119-120.
- Eindrapport van de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (Staatscommissie Cals/Donner) 1971, p. 275, noot 2.
- Kamerstukken II 1979-1980, 16 162, nr. 3, p. 22-23 (Nng, VI, p. 26-27).
- Een adequaat inzicht in de stand van de Nederlandse discussie op dit punt is te vinden in: Y. Buruma, ‘Zuinig motiveren, maar wel uitleggen’, Ars Aequi 2015, p. 150-158.
- Kamerstukken II 1979-1980, 16 162, nr. 3, p. 23 (Nng VI, p. 27).
- Artt. 8:67 en 8:78 Awb.
- ABRvS 17 oktober 2007, AB 2008/114 (met annotatie van B.W.N. de Waard), ECLI:NL:RVS:2007:BB6843 en ABRvS 21 januari 2008, AB 2008/115 (met annotatie van B.W.N. de Waard), ECLI:NL:RVS:2008:BC3001 en CRvB 15 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1145.
Openbaarheid terechtzittingen
Deze garanties gelden niet alleen voor de organen die tot de rechterlijke macht worden gerekend, maar ook voor andere gerechten, zoals de hoogste bestuursrechtelijke colleges (artikel 116 Grondwet).
De eis van openbaarheid van de terechtzittingen kan in sommige situaties tot problemen leiden. De wetgever heeft daarom verschillende uitzonderingen op de openbaarheid van terechtzittingen mogelijk gemaakt. Zo worden familiezaken en zaken waarin medische gegevens van betrokkenen aan de orde komen met gesloten deuren behandeld om de privacy van betrokkenen te beschermen. Onder bepaalde voorwaarden kan ook de bescherming van de openbare orde, de bescherming van de goede zeden of de veiligheid van de staat aanleiding zijn een zaak in beslotenheid te behandelen.
Een vergelijkbaar dilemma speelt bij het horen van bedreigde getuigen in strafzaken rondom georganiseerde zware criminaliteit. Dergelijke getuigen zouden de – mogelijk terechte – vrees kunnen hebben dat de openbaarheid van de terechtzitting voor hen gevaar zal opleveren. Toch dienen zij in beginsel in het openbaar hun getuigenis af te leggen, maar daarbij kunnen voorzieningen voor getuigenbescherming worden getroffen.
Plaats Uw Reactie
*Verplicht invulveld straks zijn alleen uw naam en reactie zichtbaar.
Er kan enige tijd overheengan tot uw reactie zichtbaar is.