Terug naar overzicht

Digitaal procederen: een eerlijk proces en verbeterde toegang tot de rechter


Afgelopen vrijdag, 1 september, is het verplicht digitaal procederen voor civiele zaken van start gegaan. Deze verplichting geldt voor civiele handelsvorderingszaken met een belang van meer dan 25.000 euro bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland. Dit is een uitvloeisel van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) van de Rechtspraak, waarin het bestuursprocesrecht en het burgerlijk procesrecht vereenvoudigd en gedigitaliseerd wordt.

Een van de hoofddoelen van KEI is om de rechtspraak toegankelijker te maken. Om dat te bereiken, moet de rechtspraak in Nederland beter aansluiten bij de digitalisering van de samenleving en moeten procedures bij de rechter sneller en eenvoudiger kunnen plaatsvinden. Door digitaal te procederen zou volgens de Rijksoverheid de procesgang naar de rechter sneller, eenvoudig en daarmee effectiever worden. Met de vereenvoudiging en digitalisering van het bestuursprocesrecht en het burgerlijk procesrecht zou het recht op een eerlijk proces en het daaronder vallende recht op toegang tot de rechter effectiever worden gewaarborgd.

Het recht op een eerlijk proces en op een effectief rechtsmiddel is neergelegd in artikel 6 EVRM respectievelijk artikel 13 EVRM. Ook artikel 17 Grondwet relateert aan deze grondrechten. Waar deze grondwetsbepaling nu nog regelt dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent, ligt er momenteel een voorstel bij de Eerste Kamer om die bepaling zo te wijzigen dat er een nieuw lid 1 aan wordt toegevoegd. Het concept voor de nieuwe bepaling luidt als volgt:

Artikel 17 Gw

1. Ieder heeft bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

2. Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.

Het idee achter de grondwetswijziging is dat artikel 17 Grondwet beter aansluit op vergelijkbare internationale bepalingen zoals artikel 6 EVRM. Als het voorstel tot wijziging van artikel 17 Grondwet door de Eerste Kamer wordt aanvaard, zal er nog een tweede lezing moeten plaatsvinden.

De vraag is nu of KEI inderdaad bijdraagt aan het recht op een eerlijk proces, waar men de toegang tot de rechter en een voortvarende en eenvoudige procesgang onder valt. Femke van Amelsvoort & Frédérique Eijssen van de website www.keiduidelijk.nl menen van wel: ‘De toegang tot de rechter zal door de digitalisering alleen maar eenvoudiger en laagdrempeliger worden. Via het internet zal eenvoudiger een zaak aanhangig gemaakt kunnen worden bij de rechter. Dit kan altijd; 24 uur per dag, 7 dagen per week. In vergelijking met de oude “papieren” situatie zal de toegang tot de rechter veel sneller en gemakkelijker zijn. Daarnaast zullen ook alle stukken die van belang zijn bij de zaak digitaal verstuurd worden. Ten opzichte van verzending per post, zal dit erg veel tijd besparen. De rechter en procesdeelnemers kunnen hierdoor veel makkelijker communiceren, wat de kans op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn vergroot.’

Zij onderkennen wel de keerzijde aan het digitaal werken: ‘Er bestaat een kans op storingen van het systeem. Dit zal de rechtspraak minder toegankelijk maken. Storingen en onderhoud worden altijd via rechtspraak.nl bekend gemaakt. De Rechtspraak is zich bewust van de kans van storingen en heeft hiermee geprobeerd rekening te houden d.m.v. artikel 8 van het besluit Digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht. Kort samengevat regelt dit artikel dat een termijnoverschrijding die het gevolg is van een verstoring op de laatste dag van een termijn verschoonbaar is, wanneer de indiening van processtukken plaatsvindt op de eerste werkdag na die verstoring. Belangrijk in deze situatie is dat de storing niet toerekenbaar is, maar wel aantoonbaar. De rechter zal oordelen of hiervan sprake is. Mocht dit zo zijn zal er sprake zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding.’

Ook Carolina Posma & Hanna van Rijn van de website www.keiduidelijk.nl zien zowel voor- als nadelen. Zo menen zij dat het DigiD een extra obstakel zou kunnen vormen op de weg naar de rechter: ‘Voor het digitaal procederen is een DigiD vereist, die elke Nederlandse burger aan kan vragen, maar waarvan het bezit niet verplicht is. Nu de overheid de macht heeft over het uitgeven van een DigiD, kunnen zij indirect invloed uitoefenen over wie wel kan procederen en wie niet. Dit zou kunnen resulteren in een schending van artikel 6 en 13 EVRM, namelijk het recht op toegang tot de rechter, nu het EHRM heeft in het Marcello Viola tegen Italië arrest bepaald dat het gebruik van technologie niet mag leiden tot schending van het in art. 6 EVRM neergelegde principe van een eerlijk proces.’

Zij zijn daarentegen wel positief over de veranderende rol van de rechter: ‘De burgerlijke rechter krijgt in het nieuwe wetboek van Rechtsvordering meer handvatten aangereikt om invloed uit te kunnen oefenen, waardoor de procedure effectiever verloopt. Een van deze handvatten betreft een mondelinge behandeling tijdens het proces, waar beide partijen de kans krijgen om hun standpunten mondeling naar voren te brengen. De rechter beslist dus niet alleen op grond van een proces-verbaal maar ook op de standpunten aangedragen op de mondelinge zitting. Dit draagt bij aan de eis van artikelen 6 en 13 EVRM, namelijk een eerlijk proces en toegang tot de rechter. Ook kan de rechter in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij termijnoverschrijding, anders oordelen dan voorgeschreven staat in het Wetboek. De bedoeling hierachter is om een zaaksbehandeling op maat te garanderen. De keerzijde van het feit dat de rechter in bepaalde gevallen anders kan oordelen dan het Wetboek voorschrijft is echter dat dit bij partijen tot onzekerheid kan leiden, omdat ze niet altijd weten wat ze kunnen verwachten.

Wanneer de wet veranderingen aanbrengt in rechterlijke procedures, zal altijd rekening moeten worden gehouden met de eisen die uit artikel 6 en 13 EVRM (en binnenkort misschien ook artikel 17 Grondwet) voortvloeien. Dit geldt evenzeer voor de wet- en regelgeving die uit het programma KEI voortvloeit. De achterliggende gedachtes van KEI – namelijk het bevorderen van de toegang tot de rechter en de vereenvoudiging van de procesgang – zijn uitstekend te verenigen met deze grondrechten. Of de KEI-maatregelen in de praktijk ook daadwerkelijk leiden tot een verbetering van de positie van de rechtszoekende zal de tijd leren.

Dit interview is een samenwerking tussen de websites www.keiduidelijk.nl en www.nederlandrechtsstaat.nl

Over de auteurs

Femke van Amelsvoort

Femke van Amelsvoort volgt de Master Onderneming & Recht aan de Universiteit van Utrecht.

Frédérique Eijssen

Frédérique Eijssen volgt de studie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Utrecht. Daarnaast maakt zij deel uit van de redactie van www.keiduidelijk.nl.

Carolina Posma

Carolina Posma volgt de studie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Utrecht. Daarnaast maakt zij deel uit van de redactie van www.keiduidelijk.nl.

Hanna van Rijn

Hanna van Rijn volgt de studie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Utrecht Daarnaast maakt zij deel uit van de redactie van www.keiduidelijk.nl.

Reacties

Recente blogs
Volmachten ronselen: nieuwe regels voor een oud probleem
Promovendireeks 2023-2024
Promovendireeks #11: Mensenrechten en het sociale domein? Mogelijke spanningen tussen de Wmo 2015 en het IVESCR
Het vermeende ‘recht’ op het minister-presidentschap: de implicaties van de conventie van 1977