Terug naar overzicht

Abortus provocatus en provocerende demonstraties


In de media treffen we geregeld verontwaardigde berichten aan over demonstraties bij abortusklinieken. Bezoekers, omwonenden, werknemers en voorbijgangers zouden  intimidatie en hinder ondervinden doordat men ongewenst wordt aangesproken, folders krijgt aangereikt met onjuiste informatie, plastic foetuspoppetjes krijgt overhandigd en beschuldigd wordt van kindermoord. Het was dan ook weinig verassend dat er ophef was over een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) inzake een demonstratie bij het Utrechtse Vrelinghuis (abortuskliniek). In deze uitspraak werd namelijk bepaald dat het anti-abortusdemonstranten (de vereniging Jezus Leeft) in beginsel moet zijn toegestaan om in de directe nabijheid (op de parkeervakken) van het Vrelinghuis te demonstreren.

In persberichten werd verwijtend naar de rechterlijke macht gewezen. Zo schreef Trouw dat de rechter intimidatie bij abortusklinieken toestaat. Dit soort aantijgingen gaan voorbij aan de zorgvuldige rechtsvinding van rechters. Het is zeker niet zo dat rechters intimidatie toestaan. Wel zijn ze gebonden aan de bestaande wetgeving en verdragen. Die staan niet toe dat het demonstratierecht op onrechtmatige wijze wordt beperkt. Dat gebeurde wel in deze zaak. De burgemeester van Utrecht besliste hierin namelijk dat de demonstranten alleen op een laad- en loszone op 70 meter afstand van de kliniek mochten demonstreren. Dit terwijl het ging om ‘slechts’ drie demonstranten die van plan waren om binnen het korte tijdsbestek van twee uur hun boodschap via een spandoek kenbaar te maken. Daarbij zouden zo ook nog eens grotendeels in hun imitatie-ambulance verblijven. Volgens de Afdeling impliceert het enkele feit dat de demonstratie pal voor de kliniek plaats zou vinden niet dat er een terechte vrees kon bestaan voor wanordelijkheden in de zin van de Wet Openbare Manifestaties (Wom). Daarom kon een bufferzone niet worden gerechtvaardigd. Het oordeel van de Afdeling is gezien het geldende recht niet afwijkend te noemen. Opvallend is wel dat de Afdeling in haar argumentatie niet teruggrijpt op de bekende jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over het ‘sight and sound’ criterium. Dit criterium houdt in dat autoriteiten zich dienen in te spannen om een demonstratie te laten plaatsvinden binnen zicht- en gehoorafstand van het doel waartegen zij zich richt. Vanuit dit perspectief had de Afdeling haar uitspraak kunnen verstevigen met de overweging dat het demonstratierecht illusoir wordt als het demonstranten enkel wordt toegestaan om ergens achteraf, op 70 meter van hun doelgroep, te demonstreren.

In haar reactie op deze uitspraak beklaagde burgemeester Dijksma zich dat zij te weinig handvatten heeft om de schurende grondrechten van het recht op demonstratie en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer naast elkaar te laten bestaan. Deze opmerking geeft te denken. De Wom-wetgever heeft immers ten opzichte van grondrechten een afweging verricht, ook ten opzichte van het recht op de persoonlijke levenssfeer en het recht op demonstratie. Dit blijkt uit het wanordelijkhedenbegrip, één van de drie gronden op basis waarvan de burgemeester demonstraties mag beperken. Het wanordelijkhedenbegrip biedt namelijk bescherming onder artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer), aangezien verschillende strafbare feiten in het Wetboek van Strafrecht specifiek het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer waarborgen. Denk aan belaging (artikel 285b Sr), bedreiging (artikel 285 Sr), hinderlijk volgen op de openbare weg (artikel 426bis Sr) en belediging (artikel 266 Sr). De wetgever heeft met deze bepalingen de grens getrokken die demonstranten moeten respecteren als het gaat om de persoonlijke levenssfeer van anderen. Dat deze grens nog steeds goed houdbaar is blijkt uit de jurisprudentie van het EHRM. Tot op heden heeft het EHRM geen arresten gewezen waarin het positieve verplichtingen aanneemt in de context van anti-abortusdemonstraties bij abortusklinieken. Anders gezegd, er zijn geen uitspraken van het EHRM geweest die staten voorschrijven om de persoonlijke levenssfeer van kliniekbezoekers, werknemers, omwonenden en voorbijgangers extra te beschermen. De opmerking van de burgemeester moet dan wellicht ook zo worden opgevat dat ze vindt dat het belang van het recht van kliniekbezoekers op privacy zwaarder dient te wegen dan dat van de demonstranten. Dat is echter een politieke opvatting die geen grondslag heeft in het geldende recht. Wat de burgemeester daarbij ook onvermeld laat is dat deze kwestie zich niet beperkt tot de genoemde grondrechten. De uitlatingen van de betreffende demonstranten zijn namelijk ingegeven door hun godsdienstige opvattingen. Dit maakt dat deze uitlatingen in hun context moeten worden begrepen en daardoor tot op zekere hoogte op extra bescherming kunnen rekenen vanwege het recht op de vrijheid van godsdienst.

Het lijdt geen twijfel dat de anti-abortusdemonstraties voor vrouwen die een abortusbehandeling willen ondergaan zeer confronterend en pijnlijk kunnen zijn. Dat geldt des te meer omdat deze vrouwen, zoals de wetgever in de Wet Afbreking Zwangerschap stelt, zich in een noodsituatie bevinden. De wetgever heeft in 1984 de verantwoordelijkheid (via een kliniek) een uitweg te vinden uit deze noodsituatie (binnen de 24-wekengrens) bij de vrouwen zelf gelegd. Voor anti-abortusdemonstranten is de legalisatie van abortus echter een misslag. Zij menen dat deze wetgeving in strijd is met het recht op leven van een ongeboren foetus. Maar de anti-abortusdemonstranten demonstreren niet hoofdzakelijk vanwege het huidige abortusbeleid. Anders zouden ze, zoals ook wel geopperd wordt in de discussies in de media, ook voor een overheidsgebouw kunnen demonstreren. Anti-abortusdemonstranten beogen niet alleen beleid te veranderen maar ook concreet levens te redden door kliniekbezoekers op andere gedachten te brengen. Het demonstratierecht voorziet in deze mogelijkheid omdat het niet alleen tegen de overheid kan worden ingeroepen maar ook horizontaal tegen andere burgers. In een vrij land dient er ruimte te zijn voor mensen die hun tegenstem laten horen. Wellicht dat anti-abortusdemonstranten de indruk hebben dat hun tegenstem aan dovemans oren is gericht. Er is namelijk een zeer sterke stijging van het aantal abortussen de afgelopen jaren. In 2011 lag het abortuscijfer nog rond de 31000 terwijl we dit jaar in de buurt komen van de 40000 abortussen. Op grond van deze feiten is het fanatisme dat de demonstranten tentoonspreiden voorstelbaar. En het EHRM staat een zeker fanatisme ook toe. Volgens het EHRM hebben demonstranten in een pluralistische samenleving namelijk ‘the right to shock or disturb’. Demonstreren mag echter niet leiden tot wanordelijkheden in die zin dat er strafbare feiten worden gepleegd. Vrouwen die een abortus willen ondergaan mogen niet worden bedreigd, beledigd of gestalkt, etc. Als blijkt dat dit toch gebeurt dan dient hier, zoals de regering ook opmerkt, tegenop te worden getreden. Vermeldenswaardig is in dit verband wel dat anti-abortusdemonstraties over het algemeen niet zodanig ontsporen als vele andere demonstraties tegenwoordig (denk aan de anti-immigratie- of de klimaatdemonstraties). Dat laat onverlet dat de spanningen hoog oplopen. Geconstateerd moet worden dat het juridische kader eigenlijk niet in staat is om de gevoeligheden die in deze kwestie spelen goed te kanaliseren. Beide groepen ervaren dat het recht niet aansluit bij hun gevoel van rechtvaardigheid. Abortusdemonstranten menen dat het recht een lacune bevat als het gaat om het beschermen van het ongeboren leven. Kliniekbezoekers, werknemers van klinieken, omwonenden en voorbijgangers ervaren een lacune in de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Wellicht zou het een idee zijn wanneer vertegenwoordigers van betrokken partijen (waaronder ook vertegenwoordigers van gemeenten) met elkaar in gesprek gaan over de vraag hoe demonstraties in de toekomst op een beschaafde wijze kunnen plaatsvinden zonder dat daarbij iets wordt afgedaan aan het ‘zoutend’ karakter van deze demonstraties.

Over de auteurs

Jos Vleugel

Mr. Dr. Jos Vleugel doceert staats- en bestuursrecht aan de Universiteit van Amsterdam

Reacties

Andere blogs van Jos Vleugel
Staat het demonstratierecht boven de wet?
Amerikaans hooggerechtshof staat net als Nederlandse wetgever pal voor godsdienstvrijheid