#7: Het belang van stikstofreductie en een rijke natuur
In de aanloop naar de vorige verkiezingen schreef ik voor dit medium een blog over het thema stikstof. Daarin stond de vraag centraal of het noodzakelijk was (en is) dat de emissies van stikstof en de daarmee gepaard gaande stikstofdepositie (‘neerslag’) op natuurgebieden reeds in 2030 aanzienlijk gereduceerd (zouden) zijn in plaats van in 2035, zoals wettelijk verankerd. In dat verband merkte ik op dat hoe langer wordt getreuzeld met het treffen van voldoende bron- en natuurherstelmaatregelen, hoe langer het duurt voordat voldoende ruimte ontstaat om nieuwe ontwikkelingen relatief eenvoudig te kunnen realiseren. Daar voegde ik nog aan toe dat bij voldoende ruimte ook kansen ontstaan voor een beter werkbaar en uitlegbaar natuurbeschermingsrecht.
Treuzelen met het treffen van voldoende bron- en natuurherstelmaatregelen is echter precies wat het (demissionaire) kabinet-Schoof heeft gedaan en tot op de dag van vandaag blijft doen. En dat terwijl Nederland sinds 18 december 2024 nóg verder ‘op slot’ zit door een ‘koerswijziging’ van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bovendien oordeelde de rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 dat de Staat onrechtmatig handelt jegens Greenpeace door – kort gezegd – de stikstofdepositie op de meest kwetsbare natuurgebieden onvoldoende snel te reduceren. De rechtbank droeg de Staat op om zich te houden aan het uit de wet volgende reductiedoel en bepaalde dat bij de uitvoering daarvan prioriteit moet worden gegeven aan de meest kwetsbare natuurgebieden. Naar aanleiding van deze uitspraken werd de ministeriële commissie Economie & Natuurherstel ingesteld. Deze commissie leverde op 25 april 2025 weliswaar het ‘Startpakket Nederland van het slot’ op, maar volgens de Landsadvocaat wordt hiermee ‘hooguit voor enkele Natura 2000-gebieden perspectief op juridisch houdbare vergunningverlening geboden’. De Landsadvocaat benadrukt dan ook de noodzaak van aanvullende bron- en natuurherstelmaatregelen. Die zouden rond Prinsjesdag worden gepresenteerd, maar op die dag werd vooral bekend gemaakt dat incidenteel € 2,6 miljard extra en structureel € 287,5 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor verschillende aanvullende maatregelen. Hierbij gaat het onder meer om ‘doelsturing’, waarbij boeren vanuit hun expertise en ondernemerschap zelfstandig op doelen, zoals stikstofreductie, kunnen sturen. Niet alleen doelsturing maar ook een deel van de andere voorziene maatregelen heeft evenwel nog de nodige voeten in de aarde.
Een analyse van de verkiezingsprogramma’s van de (voormalige) regeringspartijen (BBB, NSC, PVV en VVD) en de drie partijen die gelet op de peilingen kans maken deel uit te maken van de volgende regering (CDA, D66 en GroenLinks/PvdA (GL/PvdA)) leert dat al deze partijen – behalve de PVV – doordrongen zijn van de noodzaak van een (snelle) reductie van de stikstofemissie en -depositie. Met dien verstande dat de BBB enkel spreekt over een ‘geborgde emissiereductie’ in relatie tot de invoering van een drempelwaarde, zodat veel meer activiteiten kunnen worden gerealiseerd zónder dat daarvoor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is vereist. Let wel: hierbij gaat het om iets anders dan de invoering van een hogere rekenkundige ondergrens (van (minimaal) 1 mol stikstofdepositie per hectare per jaar), waar BBB, CDA, NSC, PVV en VVD in hun verkiezingsprogramma’s voor pleiten. Bij een rekenkundige ondergrens gaat het erom dat een stikstofdepositie beneden die grens redelijkerwijs niet kan worden toegerekend aan een individuele activiteit vanwege beperkingen van het betreffende rekenmodel. Thans geldt feitelijk een rekenkundige ondergrens van 0,005 mol stikstofdepositie per hectare per jaar. Een depositietoename van minimaal die omvang wordt in het stikstofrekenmodel AERIUS Calculator namelijk weergegeven als een toename van afgerond 0,01 mol stikstofdepositie per hectare per jaar. In een dergelijk geval moet worden onderzocht of voor het verrichten van de activiteit in kwestie wel of niet een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is vereist.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat de Tweede Kamer vlak voor het begin van het verkiezingsreces een motie van het lid Van der Plas heeft aangenomen, waarin de regering wordt verzocht de rekenkundige ondergrens van 1 mol zo snel mogelijk in te voeren. De Afdeling advisering van de Raad van State wees er echter op dat het introduceren van een dergelijke ondergrens niet geringe risico’s met zich brengt. Daarbij benadrukte zij vooral ook de noodzaak van een robuust, geloofwaardig en effectief pakket van natuurherstelmaatregelen, gericht op het behalen van de landelijke instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden en het voorkomen van verslechtering van die gebieden. Als gezegd is dat nou juist waar het tot op heden aan ontbreekt.
In het licht van het voorgaande valt de gematigde toon van het verkiezingsprogramma van de BBB in positieve zin op. Zo wordt gesproken over het anders indelen van natuurgebieden omdat dat in het belang van de natuur zou zijn en niet, zoals in het programma van de PVV, over het verminderen en/of verkleinen van het aantal gebieden met Natura 2000-status. Overigens zijn de (strikte) voorwaarden waaronder de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen worden gewijzigd recent op een rij gezet in het door demissionair staatssecretaris Rummenie vastgestelde Beleidskader Doelwijziging Natura 2000. Hierbij gaat het dan vooral om de mogelijkheden die er zijn om verbeter- en uitbreidingsdoelen van het ene Natura 2000-gebied naar het andere over te hevelen. Wat ik echter vooral uit dit beleidskader opmaak, is dat dit overhevelen vaak gepaard zal gaan met een vergroting van bestaande Natura 2000-gebieden en zelfs kan leiden tot de aanwijzing van nieuwe Natura 2000-gebieden.
In dit verband verdient aantekening dat sinds 18 augustus 2024 sprake is van een ‘nieuwe werkelijkheid’. Op die dag werd namelijk de EU-Natuurherstelverordening (NHV) van kracht, ofschoon Nederland zich hier samen met andere EU-lidstaten fel tegen verzette. De NHV kwam er uiteindelijk tóch, omdat de Oostenrijkse minister van klimaat – tegen de wens van haar regering – vóór stemde. Hoewel het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie aanzienlijk is gewijzigd en verwaterd, is de NHV hoe dan ook een belangrijke aanvulling op het reeds decennia vigerende en tot op heden te weinig effectieve Europese natuurbeschermingsrecht. Zo is in de NHV geconcretiseerd welke stappen de lidstaten moeten zetten met het oog op het bereiken van een ‘gunstige staat van instandhouding’ van de habitattypen en soorten die op grond van het Europese natuurbeschermingsrecht moeten worden beschermd. Dat vergt onder meer dat uiterlijk in 2030 herstelmaatregelen worden getroffen op minstens 30% van de totale oppervlakte van alle habitattypen die niet in goede toestand verkeert. Uiterlijk in 2040 moet het om minstens 60% gaan en uiterlijk in 2050 zelfs om minstens 90%.
Ingevolge de NHV kunnen de lidstaten tot 2030 voorrang geven aan het treffen van herstelmaatregelen in gebieden die gelegen zijn in Natura 2000-gebieden. Buiten kijf staat echter dat (in de toekomst) óók herstelmaatregelen zullen moeten worden getroffen buiten de Natura 2000-gebieden. Aannemelijk is dat hierbij een belangrijke rol zal zijn weggelegd voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is de opvolger van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een nationaal ecologisch netwerk waar sinds de jaren negentig van de vorige eeuw aan wordt gewerkt. Vrijwel alle Natura 2000-gebieden maken onderdeel uit van het NNN, maar het NNN strekt zich ook buiten die gebieden uit. In zoverre vervult het NNN een ‘bufferfunctie’ en een ‘ondersteunende functie’ voor de Natura 2000-gebieden. Aan het NNN wordt echter slechts in twee van de zeven door mij geanalyseerde verkiezingsprogramma’s (summier) aandacht besteed. Zo wordt in het programma van GL/PvdA gesproken over het verbinden van beschermde natuurgebieden door voltooiing van het NNN. D66 is een stuk ambitieuzer. Zij pleit namelijk voor 50.000 hectare extra natuur, waarvoor het NNN wordt uitgebreid. In dit verband wijs ik erop dat ingevolge het Natuurpact de komende jaren sowieso nog de nodige hectaren natuur zullen moeten worden gerealiseerd. Daarin werd namelijk afgesproken dat de provincies tussen 2011 en 2027 minimaal 80.000 hectare nieuwe natuur zouden realiseren in het NNN. Daarvan was eind 2023 echter slechts 63% gerealiseerd. Los daarvan is het als gezegd aannemelijk dat op grond van de NHV in ieder geval tot en met 2050 nog veel extra natuur zal moeten worden gerealiseerd.
Daarbij komt dat de NHV ook een aantal ‘compleet nieuwe’ verplichtingen bevat. Zo bepaalt artikel 8 NHV dat de lidstaten uiterlijk op 31 december 2030 moeten verzekeren dat er geen nettoverlies is in de totale nationale oppervlakte stedelijke groene ruimte en stedelijke boomkroonbedekking in stedelijke ecosysteemgebieden. Vanaf 1 januari 2031 moeten de lidstaten voor beide aspecten zelfs een toenemende trend realiseren, waarbij expliciet wordt gewezen op de mogelijkheid om stedelijke groene ruimte te integreren in gebouwen en infrastructuur. Gelet hierop valt het op dat in vijf van de zeven geanalyseerde verkiezingsprogramma’s aandacht wordt besteed aan het belang van ‘groene wijken en steden’ (BBB, CDA, D66, GL/PvdA en VVD). Hierbij wordt onder meer gewezen op het feit dat groen de kwaliteit van wonen en leven verhoogt en dus bijdraagt aan de leefbaarheid van wijken en steden (BBB, CDA, GL/PvdA en VVD). Bovendien zorgt groen voor verkoeling (BBB en GL/PvdA). Het verkiezingsprogramma van D66 is op dit punt echter het meest uitgebreid en het meest concreet. Zo pleit D66 voor een nationaal vergroeningsoffensief, waarbij aan/op gevels, daken, pleinen en straten groen wordt aangelegd. Dit alles om steden en dorpen hittebestendig te maken en om te zorgen voor een gezonde en groene leefomgeving. Verder pleit D66 voor het hanteren van de – internationaal bekende – ‘3-30-300-regel’. Dat wil zeggen dat iedereen vanuit huis minimaal 3 bomen moet kunnen zien, dat er minimaal 30% bladerdek moet zijn in elke buurt en dat iedere bewoner maximaal 300 meter verwijderd zou moeten zijn van het dichtstbijzijnde park of een groene ruimte. Tot slot wil D66 dat klimaatadaptief bouwen de norm wordt.
De conclusie die zich gelet op het voorgaande opdringt, is dat er de komende jaren nog behoorlijk veel natuurmaatregelen – in de breedste zin van het woord – zullen moeten worden getroffen. Niet alleen zodat na ruim zes jaar ‘stikstofcrisis’ eindelijk meer ruimte ontstaat voor het realiseren van heel veel noodzakelijke en gewenste projecten, zoals de bouw van woningen en duurzame energieprojecten. Maar ook met het oog op het behouden en het herstellen van de biodiversiteit én daarmee samenhangend het realiseren van een gezondere leefomgeving voor ons allemaal. Dat vergt uiteraard ook dat het nieuwe kabinet hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar stelt. In dit verband wijs ik er tot slot op dat het CDA pleit voor het herstellen van het ‘Stikstoffonds’. Hiermee wordt gedoeld op het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur, waarmee het kabinet-Rutte IV maatregelen wilde bekostigen die nodig zijn om de stikstofbelasting van de natuur en de uitstoot van broeikasgassen door landbouw en landgebruik terug te dringen. Daarvoor zou ruim € 24 miljard beschikbaar worden gesteld, maar het kabinet-Schoof trok de stekker uit het fonds. Een goed gevuld fonds lijkt mij evenwel een noodzakelijke voorwaarde, waarbij wat mij betreft de reikwijdte zou moeten worden verruimd naar het landelijk én stedelijk gebied.
Ik sluit deze bijdrage graag af met een mooie, haast poëtische zin uit het verkiezingsprogramma van D66 die al het voorgaande mijns inziens treffend samenvat: ‘Want een rijke natuur is de basis voor wat ons lief is: gezondheid, wonen, werken, voedsel en vrijheid’.
Reacties