‘Uw rechtsstaat is de onze niet’
‘D66-mensen’
In de verkiezingscampagne blijven de instituties van de rechtsstaat niet meer buiten schot. Zo stelde BBB-lijsttrekker Caroline van der Plas onlangs dat er bij de Raad van State wel erg veel ‘D66-mensen’ zitten. De uitspraak van Van der Plas werd snel afgeserveerd als feitelijk onjuist of niet te verifiëren. Bij de afdeling advisering werken weliswaar enkele oud-politici van D66, maar ook voormalige politici van andere partijen. En van de meeste staatsraden is het partijlidmaatschap en stemgedrag niet bekend. Toch legde Van der Plas haar vinger op een zere plek. Wanneer je ‘D66-mensen’ niet letterlijk neemt, maar meer ziet als een bredere aanduiding van ‘academisch geschoolden’, snijdt haar observatie helaas wel degelijk hout.
De rechtsstaat is van academisch geschoolden
‘De rechtsstaat zou van iedereen moeten zijn,’ zei Thom de Graaf, vicepresident van de Raad van State en – inderdaad – oud voorman van D66, in 2019. De realiteit is anders. De democratische rechtsstaat is tegenwoordig vooral van de academisch geschoolden.
In ons boek Diplomademocratie laten we zien dat alle politieke arena’s die ertoe doen in ons land het domein zijn van universitair opgeleiden. Dat geldt niet alleen voor de Tweede en voor de Eerste Kamer, maar inmiddels ook voor de gemeenteraden, provinciale staten, waterschapsbesturen, voor de internetconsultaties en inspraakavonden, voor de adviescolleges, de kennisinstellingen en voor grote delen van het maatschappelijk middenveld. Vrijwel alle leden of deelnemers zijn tegenwoordig hoger opgeleid.
En het geldt in ons land – waarin geen juryrechtspraak bestaat – al helemaal bij de instituties van de rechtsstaat, zoals de Raad van State, de rechtbanken, de advocatuur en het Openbaar Ministerie. Daar is het vanouds wettelijk verplicht dat ambtsdragers een juridische bul hebben.
Opleiding is niet politiek neutraal
Dat universitair opgeleiden alle instituties van de democratische rechtsstaat domineren, is in de huidige tijd niet onschuldig. In ons boek laten we zien dat juist bij de grote politieke kwesties van onze tijd, zoals migratie, de EU, klimaat, er grote verschillen in opvattingen zijn tussen academisch en praktisch geschoolden. Burgers met een academische achtergrond staan over het algemeen positief tegenover migratie en de EU en vinden dat de overheid veel meer moet doen tegen klimaatverandering. Burgers met een praktische achtergrond – de burgers met maximaal een mbo-diploma, bijna twee derde van de kiezers – kijken daar veelal heel anders naar. Zij maken zich veel zorgen over de komst van grote aantallen migranten. Zij vrezen voor het verdwijnen van de Nederlandse taal en de nationale identiteit door internationalisering. En zij maken zich meer zorgen over het einde van de maand, over de kosten van klimaatbeleid, dan over het einde van de wereld.
De vrijwel volledige afwezigheid van praktisch geschoolden in de democratische instituties leidt aantoonbaar tot scheve politieke agenda’s. Onderzoek van Hakhverdian en van Aaldring toont aan dat de universitair geschoolden veel meer invloed hebben op de beleidsagenda dan praktisch geschoolden. Wouter Schakel en Daphne van der Pas laten zelfs zien dat de beleidsvoorkeuren van praktisch geschoolden alleen worden gehonoreerd wanneer ze overeenkomen met die van universitair opgeleiden. Dat is een bron van wantrouwen en ressentiment onder praktisch geschoolden. Zij voelen zich niet vertegenwoordigd. Voor hen geldt: ‘uw democratie is de onze niet’.
Andere opvattingen over democratie en rechtsstaat
We zien ook grote opleidingsverschillen in de voorkeuren over hoe politiek en beleid bedreven moeten worden. Voor veel academici zijn checks-and-balances noodzakelijk voor evenwichtig bestuur. En professionele expertise en wetenschappelijk onderzoek vormen voor hen een vanzelfsprekende basis van beleid. Compromissen zien zij als een teken van volwassen bestuur en als een manier om beleid breed te verankeren.
Praktisch geschoolden kijken daar vaak anders naar. Zij ervaren checks-and-balances als obstakels voor adequaat beleid. Compromissen gelden voor hen niet als kracht, maar eerder als zwaktebod – of als het product van achterkamertjespolitiek. Zij zijn veel meer voorstander van directe vormen van democratie, zoals referenda of een gekozen minister-president. Dat is goed te zien in tabel 1:
Tabel 1: Politieke stijlvoorkeuren en opleidingsgroepen (% (helemaal) eens; bron: NKO 2023).
Academisch opgeleiden hechten sterk aan de liberale rechtsstaat, met zijn algemene regels en universele rechten. Praktisch geschoolden hechten meer aan volkssoevereiniteit, aan gemeenschapszin en aan nationale tradities. Zij zijn tegenwoordig ook veel vaker voorstander van directe vormen van democratie, bijvoorbeeld via referenda of volksinitiatieven. Zo kunnen ze toch een stempel drukken op het proces van wetgeving. Democratisering is voor hen een middel om de macht van experts en rechters te begrenzen en leken meer zeggenschap te geven over beslissingen.
Dat vertaalt zich ook in vertrouwen in internationale bestuur. Universitair opgeleiden hebben aanmerkelijk meer vertrouwen in organisaties als de Europese Unie, de NAVO en de Verenigde Naties dan praktisch geschoolden. Waar universitair opgeleiden internationale samenwerking en het sluiten van verdragen vaak zien als een noodzakelijk onderdeel van de rechtsstaat, ervaren veel praktisch opgeleiden diezelfde verdragen eerder als een bedreiging van nationale zeggenschap.
‘Uw rechtstaat is de onze niet’
De primaire reactie van juristen, politicologen en bestuurskundigen is om de rechtsstaat nog een keer uit te leggen aan al die minder goed opgeleide kiezers. Meer burgerschapsonderwijs en veel meer voorlichting over de rechtsstaat, dat is de remedie. Maar recent onderzoek van Hoekstra en haar collega’s naar de opleidingskloof in opvattingen over klimaatverandering laat zien dat het wantrouwen niet voortkomt uit een gebrek aan kennis. Veel praktisch opgeleiden voelen zich door de universitair geschoolde elites niet erkend. Ze hebben het gevoel dat ze niet serieus worden genomen en dat er op hen wordt neergekeken. Dat speelt waarschijnlijk ook een rol bij hoe zij kijken naar de rechtsstaat. Staatsraden, leden van staatscommissies, rechters, wetgevingsjuristen en andere experts worden dan geassocieerd met de hoogstatus-professionals die hen onvoldoende zien staan. De Toeslagen-affaire is een voedingsbodem voor die associaties.
Meer voorlichting over de rechtsstaat, meer waarschuwingen dat de rechtsstaat in het geding is, kunnen averechts werken wanneer ze gevoeld worden als het ‘van boven naar beneden praten’ door universitair geschoolden. Net zoals extra informatie over klimaatverandering soms juist méér scepsis oproept, kan ook het voortdurend inroepen van de rechtsstaat als argument om politieke debatten te beslechten, het gevoel van afstand juist vergroten. Dat kan worden ervaren als bevestiging dat de bestuurlijke ‘elite’ toch niet wil luisteren. Rechters, adviesorganen en kennisinstellingen worden dan niet langer gezien als neutrale hoeders van het algemeen belang, maar als onderdeel van een diplomademocratie waarin academisch geschoolden aan het langste eind trekken.
De rechtsstaat dreigt daarmee zelf een thema te worden op de nieuwe culturele scheidslijn die het politieke landschap is gaan domineren. ‘Uw rechtsstaat is de onze niet’ is dan niet ver weg, met alle risico’s van dien.
De auteurs publiceerden onlangs bij uitgeverij Prometheus een geheel vernieuwde editie van hun boek Diplomademocratie: Opleiding als nieuwe scheidslijn.
Reacties