Terug naar overzicht

Israëls recht op zelfverdediging


Bij de Rode-Lijn-demonstraties van 18 mei en 15 juni 2025 in Den Haag werd op verschillende borden gewezen op art. 90 van de Grondwet: ‘De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.’ Die soms knullig geknutselde bordjes raakten wel precies de kern van de demonstraties. Want hoewel er om begrijpelijke redenen van alle kanten ‘Free Palestine!’ en ‘From the river to the sea..!’ werd geroepen, de betogingen keerden zich met een symbolische rode lijn tegen de Nederlandse steun aan de Gaza-politiek van de Staat Isräel. Met velen ben ik van mening dat die steun de internationale rechtsorde eerder schaadt dan bevordert, dus in strijd is met art. 90. Specifiek gaat het dan om de uitwerking van art. 90 Gw in de daarop volgende artikelen over de verhouding van het Nederlandse recht en internationale verdragen, organisaties en organen (artt. 91-95). Maar het blijkt nog niet zo eenvoudig de argumenten in deze kwestie te wegen. Alhoewel geen deskundige op het terrein van het internationaal recht, doe ik een poging.

Door allerlei bewindslieden, beleidsmakers en meedenkers wordt het militair optreden van Israël in Gaza bezien door de bril van het recht op zelfverdediging van een staat, vervat in Artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. Ook degenen die dat geweld veroordelen, doen dat vaak. Bijvoorbeeld wanneer ze zeggen dat die zelfverdediging altijd binnen de grenzen van het internationaal oorlogsrecht en het humanitair recht behoort te blijven (proportioneel, bescherming van niet-strijdende burgers, enz.). Ik ben en blijf het daarmee fundamenteel oneens. Israël had en heeft in reactie op de afschuwelijke misdaden van Hamas van 7 oktober 2023 geen grond om het recht op statelijke zelfverdediging in te roepen. Natuurlijk had het het volste recht, ja de plicht, om het strafrecht in te zetten ter opsporing en berechting van de daders, inclusief hun opdrachtgevers. Het mocht die inzet ook verzwaren met de inzet van het leger, bijvoorbeeld ter bescherming van diegenen die dat strafrechtelijk proces uitvoering zouden moeten geven. Op dezelfde voet had het alle recht om de gijzelaars te bevrijden. Denk aan de manier waarop de Nederlandse overheid het leger inzette om de treinkaping bij De Punt te beëindigen (1977). Maar evenals de Molukkers indertijd heeft Hamas terreur onder een bevolking gezaaid. Het heeft niet de Staat Israël aangevallen, bijvoorbeeld door bewindspersonen te gijzelen, regeringsgebouwen te bezetten, de president te doden. Zeker, Hamas maakt er geen geheim van Israël te willen vernietigen. Het werkt nauw samen met staten die dat doel al bijna een eeuw voor ogen hebben. Maar de Hamas-misdaden van 7/10 waren daar niet op gericht. En hoewel de leuze van een ‘war on terror’ sinds die andere omineuze datum (‘9/11’) tot het vaste retorische repertoire van de politiek is gaan behoren, is er juridisch geen goede reden om terreur anders dan met verzwaard strafrecht, waar nodig in internationaal verband, te bestrijden. Zeker, het inroepen van Artikel 51 Handvest door de VS in reactie op 9/11 is indertijd gelegitimeerd door de Veiligheidsraad. En het Internationaal Gerechtshof acht Artikel 51 ook van toepassing bij een indirecte aanval van een staat via niet-statelijke groepen (zie Nicaragua vs. USA). Maar, ten eerste, het lijkt mij voorbarig om enkel op basis van 9/11 van ‘gewoonterecht’ te spreken. De aanslag van Hamas lijkt minstens zozeer op de Bataclan-aanslag van IS in Parijs (13/11, 2015) als op 9/11. Weliswaar riep de Franse president Hollande toen ook onmiddellijk ‘La France est on guerre!”, maar (afgezien van wat bommen op Rakka) heeft Frankrijk zich in feite strafrechtelijk opgesteld. Dat deed ook Spanje in antwoord op de bomaanslagen in Madrid (11/03, 2004), vermoedelijk gelieerd aan Al Qaida. En wat de Nicaragua-uitspraak van het Internationaal Gerechtshof betreft: die lijkt mij hier niet van toepassing omdat de Hamas-aanslag met name Iran buitengewoon slecht gelegen kwam, terwijl de steun van de VS aan de paramilitairen in Nicaragua onmiddellijk het belang van de VS diende. Kortom: Israël kon en kan zich beroepen op het recht op politioneel geweld, maar niet op het recht op zelfverdediging in de zin van het oorlogsrecht.

Dat klemt te meer omdat, zoals André Nollkaemper betoogd heeft, Isräel na de disengagement (2006) Gaza nog altijd bezet houdt voor wat betreft alle veiligheidsrisico’s voor de eigen staat en zijn burgers. Het heeft er dus zelf voor gekozen politioneel toezicht over dit gebied uit te oefenen, desnoods met geweld. Ook als (het voortduren van) die bezetting niet rechtmatig is, dan nog vallen de geweldsmiddelen die ingezet mogen worden, onder de criteria van de politie en niet die van het leger, ook al helpt het leger de politie. Deze criteria (legaliteit, proportionaliteit, effectiviteit, enz.) zijn strikter dan die van het ius in bello. Zowel de Israëlische veiligheidsdiensten als het leger hebben erkend dat zij hebben gefaald in het uitoefenen van die zelf-toegekende taken en bevoegdheden. Zij waren zelfs al een jaar voordien gewaarschuwd door de Amerikaanse veiligheidsdiensten voor een grootschalige Hamas-aanval. Dat falen alsnog compenseren met een beroep op zelfverdediging in de zin van het oorlogsrecht grenst aan juridische waanzin, nog afgezien van de mensonwaardige wijze waarop deze zogenaamde zelfverdediging wordt uitgevoerd op last van de regering-Netanyahu. Terzijde: met het maken van een principieel onderscheid tussen het recht op politioneel geweld en het recht op militair geweld ontken ik niet dat het in de praktijk even wreed kan zijn. Paradigmatisch daarvoor zijn de Nederlandse ‘politionele acties’ in Indonesië.

Intussen kan men niet ontkennen dat het bestaan van de Staat Israël in de regio voortdurend en ernstig bedreigd wordt door zowel statelijke als niet-statelijke actoren en hun proxys. Daartegen weert Israël zich terecht met een beroep op zelfverdediging. Of deze toestand een ‘pre-emptive strike’ op bijvoorbeeld Iran of Hezbollah rechtvaardigt, is afhankelijk van feiten en omstandigheden die tezamen een ‘duidelijk en onmiddellijk dreigend gevaar’ zouden inhouden. Israël heeft nog niet het begin van bewijs daarvoor geleverd op een daartoe geëigend internationaal forum. Dat is ook een bijna onmogelijke bewijsopdracht, ten eerste omdat het praktisch altijd zowel de weging als de publicatie inhoudt van (deels) geheime informatie, ten tweede omdat het meest geëigende forum, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ter ziele is. Drie permanente leden van die Raad hebben immers kenbaar gemaakt hun expansieve ambities (desnoods) met militair geweld te willen waarmaken, dus aan het internationaal erkende ius ad bellum geen boodschap te hebben. Vergeleken daarmee is het Israëlisch beroep op zelfverdediging een beperkte aanspraak.

Zelfverdediging in de zin van het oorlogsrecht is dan ook een goede grond voor Israël om zijn luchtruimbescherming (Iron Dome) in vorm te houden. Het standpunt dat Israël zijn recht daarop verbeurt door zijn agressieve Gaza-politiek, die neerkomt op de vernietiging van de levensmogelijkheden van miljoenen Palestijnen, lijkt mij niet houdbaar. GroenLinks/PvdA (overigens mijn eigen partijen) houden niet op te verkondigen dat Iron Dome deze agressie mogelijk maakt omdat Israël zicht onaantastbaar waant. Maar ten eerste is de agressie jegens Israël zó reëel dat het zich daartegen wel degelijk mag weren en ten tweede is de agressie van Israël jegens de Palestijnen zó hevig, dat men er slechts de verhulling van het eigen falen in kan zien, niet het vertoon van eigen onaantastbaarheid.

Kortom: aan de Staat Israël wordt het recht op zelfverdediging toegekend waar het hem niet toekomt, en datzelfde recht wordt diezelfde staat ontzegd waar het hem wél toekomt. Het lijkt mij dan ook dat art. 90 Grondwet scherpere analyse verdient. Allicht ook scherper dan de mijne.

Met dank aan twee anonieme referenten

Over de auteurs

Bert van Roermund

Bert van Roermund is hoogleraar (em.) rechtsfilosofie aan de Tilburg University

Reacties

Recente blogs
Zomerreeks 2025: het favoriete boek
#23: Waar schuilt het algemeen belang? Naar aanleiding van Rousseaus Du Contrat Social
Zomerreeks 2025: het favoriete boek
#22: Stefan Zweig – De wereld van gisteren
Te heet onder onze voeten – planetaire grenzen als ijkpunt voor beleid