Een herkansing voor democratische politiek
Sinds het derde kabinet-Rutte in januari 2021 wegens het toeslagenschandaal ontslag aanbood en vervroegde verkiezingen werden uitgeschreven, is de Nederlandse politiek instabiel gebleven. De moeizame formatie die hierop volgde, leverde in januari 2022 niets anders op dan een soort reconstructie van het vorige kabinet. Dit kabinet kwam dan ook al na anderhalf jaar ten val, weer gevolgd door verkiezingen en een kabinetsformatie van meer dan zeven maanden. De verkiezingsuitslag maakte het, naar men zei, onvermijdelijk een coalitie met de PVV te vormen (maar die onvermijdelijkheid was wel mensenwerk).
Aan die coalitie is nu een eind gekomen. Bij de vorming ervan gingen VVD, NSC en BBB er merkwaardigerwijs van uit dat de PVV hen zou helpen om in een periode van vier jaren gezamenlijk effectieve resultaten te bereiken. Er was echter weinig dat daarop wees. Dat de leider van de PVV er binnen een jaar voor zichzelf geen heil in zag door te gaan, nota bene vlak voordat twee wetsvoorstellen van zijn minister voor Asiel en Migratie zouden worden behandeld, wekt begrijpelijkerwijs ergernis, maar hoeft geen verwondering te wekken. Het doet denken aan het far-right populist perpetuum mobile, beschreven door Ruth Wodak, emeritus hoogleraar discourse studies en linguïstiek in Lancaster en Wenen. Met provocatieve uitlatingen en voorstellen worden afwijzende reacties opgeroepen, die echter geen reden zijn om een stap terug te doen. Terwijl de schuld wordt gegeven aan een bepaalde groep (zoals migranten) of beroepsgroep (zoals rechters) doen ze er een schepje bovenop, waarna het spel opnieuw kan beginnen. Dit alles wordt begeleid in een parallelle wereld van communicatie.
Het was niet voor het eerst dat Wilders een coalitie verliet. Hetzelfde was in het voorjaar van 2012 gebeurd met het – tegen alle waarschuwingen in – in oktober 2010 gevormde eerste kabinet-Rutte. Dat kabinet had zich aangediend als een ‘gedoogconstructie’, maar in ons staatsbestel moet elk kabinet nu eenmaal steunen op een parlementaire meerderheid, die in dit geval op basis van een ‘gedoogakkoord’ – feitelijk een gedetailleerd regeerakkoord, zij het niet over alle beleidsterreinen – was gevormd. Die coalitie strandde in 2012 doordat de PVV pijnlijke bezuinigingsvoorstellen afwees.
Als een coalitie disfunctioneert ontstaat gewoonlijk een spel waarin de betrokken partijen proberen het goede moment en het voor hen nuttigste breekpunt te vinden, liefst op zo’n manier dat een andere partij daarvan de schuld kan krijgen. Als dat laatste Wilders’ verwachting was, is dat in elk geval niet gebeurd. VVD, BBB en NSC bleven bij elkaar. Maar het breekpunt van nu, namelijk het migratiebeleid, past hem beter dan dat van 2012. Hij had blijkbaar geleerd van de geschiedenis van het eerste kabinet-Rutte – anders dan de VVD en de veel ex-CDA’ers omvattende andere coalitiepartijen (NSC en BBB).
Zij daarentegen hadden de vergissing van 2010 herhaald. Zij dachten met de PVV ‘goede afspraken’ te kunnen maken, zelfs met een A4’tje over het eerbiedigen van Grondwet en rechtsstaat, dat de PVV echter niet heeft weerhouden van pleidooien om zoveel mogelijk gedetineerden in één cel te willen proppen en het gezag van de rechtspraak aan te tasten. De PVV-leider was met een breuk over migratiebeleid dat voor hem niet hard genoeg kan zijn en aan menselijk leed geen boodschap heeft, de VVD een slag voor, die na de NAVO-top wellicht liever de PVV had geconfronteerd met de eisen van een krachtige, maar kostbare versterking van defensie en infrastructuur.
Extraparlementair?
In haar stervensfase heeft de coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB nog eens laten zien hoe ver de realiteit zich heeft verwijderd van de pretentie een ‘extraparlementair’ kabinet te zijn. De bewering dat dit zou blijken uit het feit dat de politieke leiders van de vier coalitiefracties in de Kamer zijn gebleven, overtuigt niet. Belangrijke politieke leiders zoals Romme en Bolkestein gaven daaraan juist de voorkeur ten tijde van gewone parlementaire kabinetten. De politieke beraadslagingen van de fractievoorzitters over de Voorjaarsnota leidden zelfs tot een regelrechte opdracht aan minister Mona Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) om een wetsvoorstel huurbevriezing voor te bereiden waar zij faliekant tegen was, maar toch voor haar verantwoording nam; zij heeft het na de breuk in het kabinet nog dezelfde dag teruggenomen.
De PVV-leider kondigde op 3 juni onmiddellijk na het laatste gesprek met de andere fractievoorzitters aan zijn bewindslieden uit het kabinet terug te trekken. Zij hebben blijkens de brief van de Minister-President nog op dezelfde dag aan de Koning ontslag gevraagd. Een ‘extraparlementair’ aanblijven werd ook aan staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie en Veiligheid) naar haar zeggen niet vergund; hoewel zij, afkomstig uit Leefbaar Rotterdam, geen lid is van de PVV (dat kan ook niet) moest zij – tegen haar zin – toch delen in het lot van de andere op voorstel van de PVV-leider benoemde bewindslieden. De overige bewindslieden hebben hun portefeuilles “ter beschikking gesteld” en zijn nu dus “demissionair”.
De relatie van een demissionair kabinet en demissionaire ministers met de Kamer wordt niet altijd goed begrepen. Zij zijn aangewezen op voldoende vertrouwen van een meerderheid in de Kamer om in functie te blijven, al blijft hun missie beperkt tot lopende en dringende zaken en voorbereiding van nieuwe verkiezingen. Elk kabinet is in een parlementair stelsel ‘parlementair’, omdat het afhankelijk is van het vertrouwen van de meerderheid, ook een kabinet dat zich extraparlementair noemt, of ‘programma-’ of ‘zakenkabinet’, dan wel demissionair is. Dat bepaalt ook de mogelijkheden voor wat nu volgt op de breuk in de coalitie. Er is geen staatsrechtelijk beletsel om, als de Tweede Kamer dat zou voorstaan, een andere coalitie te vormen, of een interim-kabinet, zoals het in 1966 het na de nacht van Schmelzer gevormde kabinet onder leiding van de alom gerespecteerde oud-president van de Nederlandsche Bank Jelle Zijlstra. Men is het echter normaal gaan vinden dat een breuk in een coalitie onmiddellijk wordt gevolgd door nieuwe verkiezingen. Nieuwe verkiezingen kunnen – zoals in 2006 gebeurde na het vertrek van D66 uit het tweede kabinet-Balkenende – worden voorbereid door een versmald coalitiekabinet met steun van andere partijen (het kabinet-Balkenende III). Een bescheidener variant daarvan is het aanblijven van een gedeeltelijk gereconstrueerd rompkabinet, zoals in 2010 geschiedde na het vertrek van de PvdA-bewindslieden uit het vierde kabinet-Balkenende. Dat kan alleen indien en zolang een meerderheid van de Kamer het aanblijven (of aantreden) van bewindslieden accepteert. Het ziet er op dit moment naar uit dat dit model weer zal worden gevolgd.
Vertrouwen
Het doet het vertrouwen in de democratie en de rechtsstaat intussen geen goed als de vraag “hoe nu verder?” alleen wordt beantwoord aan de hand van een calculerend onderhandelingsproces tussen fracties voor en na verkiezingen. Het einde van dit kabinet is ook de aankondiging van een mogelijk nieuw begin. Achtereenvolgens zijn drie in een gepolariseerd politiek klimaat gevormde kabinetten gestrand. Dat geeft wel te denken. Intussen veroorzaakt deze kabinetscrisis onvermijdelijk oponthoud bij dingen die moeten gebeuren, zoals het wegwerken van de woningnood en versterking van infrastructuur en defensie. Dit geldt ook voor migratie, het breekpunt van het laatste kabinet-Rutte en het kabinet-Schoof. Strikt maar wel humaan migratiebeleid is zeker mogelijk. Daarvoor moeten hoognodig investeringen worden gedaan in de uitvoerende diensten, en de implementatie van het herziene Europese asielstelsel worden versneld.
Partijen die de werking van ons constitutionele bestel ter harte gaat, zouden er zeker nu goed aan doen te beginnen met het vormen van een visie op de grote vraagstukken waarvoor de samenleving staat in een wereld die enorm onder druk staat: door oorlogen en oorlogsdreiging, manipulatie van informatie en zich aankondigende klimaatrampen. Deze taak is een herkansing voor democratische politiek: een herkansing voor beleid dat zich laat voeden door het werk van de WRR en andere adviesorganen, en verkenningen zoals het pas verschenen rapport Nederland 2040. De horizon van zulk beleid reikt verder dan van Sluis tot Roodeschool en gaat verder dan een kabinetsperiode van maximaal vier jaren. Het gaat immers om het welzijn van alle mensen die dit land in een onzekere toekomst zullen moeten bewonen.
Reacties