Terug naar overzicht

Vertegenwoordiging en representativiteit


Is ons parlement wel een goede afspiegeling van de samenleving? Deze vraag kom ik regelmatig tegen. Men gaat er dan kennelijk van uit dat het zo hoort. Het volk moet worden vertegenwoordigd door zijn eigen spiegelbeeld. Maar is dat wel zo?

In hoeverre Kamerleden een afspiegeling van de maatschappij vormen is een vraag naar hun representativiteit. Representativiteit in de zin van overeenkomstigheid met de kiezer, op grond van leeftijd, geslacht, opleiding, etniciteit, geloofsovertuiging, enzovoorts. Representativiteit wordt vaak als vereiste gezien voor goede vertegenwoordiging, of zelfs als synoniem daarvan, maar beide is mijns inziens onjuist. Het gaat uiteindelijk om het vertegenwoordigen zelf. Vertegenwoordiging is het doel, representativiteit is een middel.

Een voorbeeld: oud Tweede Kamer voorzitter Verbeet pleitte bij haar afscheid voor meer lageropgeleide parlementariërs, om lageropgeleiden – die naar verhouding sterk ondervertegenwoordigd zijn in de Eerste en Tweede Kamer – het gevoel te geven dat het parlement ook van hen is. Zij verwacht dus dat een lageropgeleide beter vertegenwoordigd zou worden door een andere lageropgeleide, althans zelf dat gevoel zou hebben. Dat hoeft echter niet zo te zijn. Iemand als Pim Fortuyn was bijvoorbeeld in staat om veel lageropgeleiden aan te spreken, terwijl hij qua opleiding en persoonlijkheid ver van hen af stond. Luuk van Middelaar vergeleek de politicus met de geschilderde pijp van Magritte: “Ceci n’est pas un citoyen”. Als een schilderij op doek zo goed in staat is om een houten pijp te vertegenwoordigen, waarom zou een academicus dan niet een lageropgeleide kunnen vertegenwoordigen, een vrouw een man of een 50-plusser een twintiger? Om iets goed over te brengen, hoef je zelf niet letterlijk te zijn wat je vertegenwoordigt.

De gedachte dat een groep het best vertegenwoordigd kan worden door iemand uit zijn eigen midden, past naar mijn idee niet bij de werking van onze vertegenwoordigende democratie. Politieke vertegenwoordiging is niet gebaseerd op representativiteit, maar op een mandaat dat het parlement heeft gekregen van de kiezer. Het gaat er niet om dat de vertegenwoordiger gelijk is aan zijn kiezer, maar dat hij zo goed mogelijk in staat is om zijn mandaat uit te voeren. Het parlement heeft een controlerende en wetgevende taak. Hoe beter die taak wordt uitgevoerd, hoe beter wij als volk worden vertegenwoordigd. Een Kamerlid vertegenwoordigt niet door wie hij is, maar door wat hij doet.

Op grond van artikel 50 van de grondwet zijn de Kamerleden gehouden het algemeen belang voorop te stellen, boven eventuele lokale belangen of de belangen van een bepaalde groep in de samenleving.[1] Of een parlementariër nu lid is van de 50+ partij of van de Partij voor de Dieren, hij is volksvertegenwoordiger voor alle Nederlanders. Dit is de enige manier waarop de hele samenleving kan worden vertegenwoordigd. Niet door het hele spectrum waaruit de maatschappij is opgebouwd in de het parlement te stoppen, maar door ieder parlementslid op te laten komen voor het belang van het hele spectrum. Het is immers onmogelijk om elke groep uit de samenleving naar evenredigheid te vertegenwoordigen in het parlement. Bovendien maakt ieder individu deel uit van meerdere groepen met mogelijk tegenstrijdige belangen. Een lageropgeleide is niet alleen laag opgeleid, maar heeft ook een woonplaats, een gezin, een geloofsovertuiging, enzovoorts.

Er is op zich niets mis met aandacht voor diversiteit, maar ik bestrijd de gedachte dat iemand per definitie beter zou worden vertegenwoordigd door een politicus die een evenbeeld is van hemzelf. Een volledige afspiegeling van de samenleving in het parlement is niet mogelijk, en gelukkig ook niet nodig.

 


[1] C.A.J.M. Kortman, Constitutioneel Recht, Deventer: Kluwer 1997, p. 200.

Over de auteurs

Tim de Waard

Tim de Waard is student rechtsgeleerdheid aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs van Tim de Waard
Koning door het lot