- CATEGORIE
- Adviesorganen
- Burgerrechten
- Decentralisatie
- Eigendom
- Gelijkheid
- Godsdienst en levensovertuiging
- Grondwetsherziening
- Internationale rechtsorde
- Privacy
- Rechtspleging
- Rechtspraak
- Regering, Koning
- Sociale rechtsstaat
- Staten-Generaal
- Uitingsrechten
- Wetgeving en bestuur
- AUTEUR
- M. Adams
- B.C. van Beers
- A.A.L. Beers & K.T. Meijer
- A.A.L. Beers & J.C.A. de Poorter
- S.C. van Bijsterveld & B.P. Vermeulen
- G. Boogaard
- G. Boogaard & J. Uzman
- S.S. Buisman & S.B.G. Kierkels
- S. Daniëls
- J.W.A. Fleuren
- F. Fleurke
- J.L.M. Gribnau & M.R.T Pauwels
- M.M. Groothuis
- E.M.H. Hirsch Ballin
- H.G. Hoogers
- M. Houwerzijl & N. Zekic
- M. Houwerzijl & F. Vlemminx
- P. Jacobs
- N.M.C.P. Jägers & J.P. Loof
- E.J. Janse de Jonge
- S. Jellinghaus & E. Huisman
- J. Kiewiet & G.F.M. van der Tang †
- T. Kooijmans en J. van der Ham
- E.J. Koops en R. Passchier
- G. Leenknegt
- K.T. Meijer
- D. Mentink, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjens
- B.M.J. van der Meulen
- T. Peters
- J.C.A. de Poorter
- J.M. van Schooten, G. Leenknegt & M. Adams
- G. van der Schyff
- J. Uzman & G. Boogaard
- J. Uzman
- B.P. Vermeulen
- F.M.C. Vlemminx
- F.M.C. Vlemminx & G. van der Schyff
- F.M.C. Vlemminx & A.C.M. Meuwese
- W.J.M. Voermans
- B.W.N. de Waard
- W. van der Woude
- ARTIKEL
- Artikel 1 Gelijke behandeling
- Artikel 2 Nederlandschap en vreemdelingen
- Artikel 3 Gelijke benoembaarheid
- Artikel 4 Kiesrecht
- Artikel 5 Petitierecht
- Artikel 6 Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
- Artikel 7 Vrijheid van meningsuiting
- Artikel 8 Recht tot vereniging
- Artikel 9 Recht tot vergadering en betoging
- Artikel 10 Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer
- Artikel 11 Onaantastbaarheid van het lichaam
- Artikel 12 Binnentreden woning
- Artikel 13 Vertrouwelijke communicatie
- Artikel 14 Onteigening
- Artikel 15 Vrijheidsontneming
- Artikel 16 Nulla poena
- Artikel 17 Wettelijk toegekende rechter
- Artikel 18 Rechtsbijstand
- Artikel 19 Werkgelegenheid en arbeidskeuze
- Artikel 20 Bestaanszekerheid
- Artikel 21 Milieubescherming
- Artikel 22 Volksgezondheid en woongelegenheid
- Artikel 23 Onderwijs
- Artikel 24 Koningschap
- Artikel 25 Erfopvolging
- Artikel 26 Status ongeboren kind Koning
- Artikel 27 Afstand koningschap
- Artikel 28 Afstand koningschap door huwelijk
- Artikel 29 Uitsluiting troonopvolging
- Artikel 30 Benoemde Koning
- Artikel 31 Erfopvolging benoemde koning
- Artikel 32 Inhuldiging Koning
- Artikel 33 Koningschap en meerderjarigheid
- Artikel 34 Ouderlijk gezag minderjarige Koning
- Artikel 35 Buitenstaatverklaring
- Artikel 36 Tijdelijke neerlegging koninklijk gezag
- Artikel 37 Uitoefening koninklijk gezag door regent
- Artikel 38 Uitoefening koninklijk gezag door RvS
- Artikel 39 Lidmaatschap koninklijk huis
- Artikel 40 Uitkering koninklijk huis
- Artikel 41 Inrichting huis Koning
- Artikel 42 Ministeriële verantwoordelijkheid
- Artikel 43 Regering en ministers
- Artikel 44 Ministeries
- Artikel 45 Ministerraad
- Artikel 46 Staatssecretarissen
- Artikel 47 Ondertekening en contraseign
- Artikel 48 Ontslag en benoeming ministers
- Artikel 49 Ambtseed minister en staatssecretaris
- Artikel 50 Vertegenwoordiging
- Artikel 51 Eerste en Tweede Kamer
- Artikel 52 Zittingsduur
- Artikel 53 Evenredige vertegenwoordiging
- Artikel 54 Verkiezing Tweede Kamer
- Artikel 55 Verkiezing Eerste Kamer
- Artikel 56 Vereisten voor lidmaatschap
- Artikel 57 Incompatibiliteiten
- Artikel 57a Zwangerschap en ziekte
- Artikel 58 Geloofsbrieven
- Artikel 59 Kiesrecht en verkiezingen
- Artikel 60 Ambtsaanvaarding
- Artikel 61 Voorzitter en griffier
- Artikel 62 Verenigde vergadering
- Artikel 63 Geldelijke voorzieningen
- Artikel 64 Ontbinding Kamers
- Artikel 65 Troonrede
- Artikel 66 Openbaarheid vergaderingen
- Artikel 67 Quorum
- Artikel 68 Inlichtingenplicht bewindslieden
- Artikel 69 Aanwezigheid bewindslieden
- Artikel 70 Recht van enquête
- Artikel 71 Parlementaire onschendbaarheid
- Artikel 72 Reglement van orde
- Artikel 73 Taak Raad van State
- Artikel 74 Rechtspositie leden
- Artikel 75 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Raad van State
- Artikel 76 Algemene rekenkamer
- Artikel 77 Rechtpositie leden rekenkamer
- Artikel 78 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Rekenkamer
- Artikel 78a Nationale ombudsman
- Artikel 79 Vaste colleges van advies
- Artikel 80 Openbaarmaking advies
- Artikel 81 Wetgevende macht
- Artikel 82 Indienen wetsvoorstel
- Artikel 83 Toezending wetsvoorstel TK
- Artikel 84 Wijziging wetsvoorstel
- Artikel 85 Toezending wetsvoorstel EK
- Artikel 86 Intrekking wetsvoorstel
- Artikel 87 Aanneming en bekrachtiging
- Artikel 88 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 89 Algemene maatregel van bestuur
- Artikel 90 Bevordering internationale rechtsorde
- Artikel 91 Goedkeuring verdrag
- Artikel 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties
- Artikel 93 Verbindende kracht verdrag
- Artikel 94 Verdrag boven wet
- Artikel 95 Bekendmaking verdrag
- Artikel 96 Oorlogsverklaring
- Artikel 97 Krijgsmacht
- Artikel 98 Samenstelling krijgsmacht
- Artikel 99 Gewetensbezwaren militaire dienst
- Artikel 99a Civiele verdediging
- Artikel 100 Inlichtingen over krijgsmacht
- Artikel 101 [vervallen]
- Artikel 102 [vervallen]
- Artikel 103 Uitzonderingstoestand
- Artikel 104 Belastingheffing
- Artikel 105 Recht van begroting
- Artikel 106 Geldstelsel
- Artikel 107 Codificatie
- Artikel 108 [vervallen]
- Artikel 109 Rechtspositie ambtenaren
- Artikel 110 Openbaarheid van bestuur
- Artikel 111 Ridderorden
- Artikel 112 Civiele en administratieve rechtspraak
- Artikel 113 Strafrechtspraak
- Artikel 114 Doodstraf
- Artikel 115 Administratief beroep
- Artikel 116 Rechterlijke macht
- Artikel 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht
- Artikel 118 Hoge Raad
- Artikel 119 Ambtsmisdrijven
- Artikel 120 Toetsingsverbod
- Artikel 121 Openbaarheid terechtzittingen
- Artikel 122 Gratie
- Artikel 123 Instelling provincies en gemeenten
- Artikel 124 Autonomie en medebewind
- Artikel 125 Organen decentrale besturen
- Artikel 126 Ambtsinstructie commissaris koning
- Artikel 127 Vaststelling verordening
- Artikel 128 Toekenning bevoegdheden
- Artikel 129 Verkiezing vertegenwoordigend orgaan
- Artikel 130 Kiesrecht gemeenteraad niet-Nederlanders
- Artikel 131 Aanstelling burgemeester en commissaris Koning
- Artikel 132 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid decentrale besturen
- Artikel 132a Caribische openbare lichamen
- Artikel 133 Waterschappen
- Artikel 134 Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
- Artikel 135 Gemeenschappelijke regelingen
- Artikel 136 Geschillen
- Artikel 137 Grondwetswijziging
- Artikel 138 Aanpassing niet gewijzigde bepalingen
- Artikel 139 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 140 Handhaving bestaande regelgeving
- Artikel 141 Bekendmaking herziene Grondwet
- Artikel 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut
- Artikel IX - Berechting van misdrijven in oorlogstijd
- Artikel XIX - Afkondigingsformulier
- HOOFDSTUK
- Hoofdstuk 1 Grondrechten
- Hoofdstuk 2 Regering
- Hoofdstuk 3 Staten-Generaal
- Hoofdstuk 4 Adviesorganen
- Hoofdstuk 5 Wetgeving en bestuur
- Hoofdstuk 6 Rechtspraak
- Hoofdstuk 7 Decentralisatie
- Hoofdstuk 8 Herziening grondwet
- Additionele artikelen
DE GRONDWET
Artikel 123 - Instelling provincies en gemeenten
-
Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe ingesteld.
-
De wet regelt de wijziging van provinciale en gemeentelijke grenzen.
Artikel 124 - Autonomie en medebewind
-
Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.
-
Regeling en bestuur kunnen van de besturen van provincies en gemeenten worden gevorderd bij of krachtens de wet.
Artikel 125 - Organen decentrale besturen
-
Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen.
-
Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.
Artikel 126 - Ambtsinstructie commissaris koning
Artikel 127 - Vaststelling verordening
Artikel 128 - Toekenning bevoegdheden
Artikel 129 - Verkiezing vertegenwoordigend orgaan
- De leden van provinciale staten en van de gemeenteraad worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens ingezetenen van de provincie onderscheidenlijk de gemeente, die voldoen aan de vereisten die gelden voor de verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor het lidmaatschap gelden dezelfde vereisten.
- De leden worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen.
- De artikelen 53, tweede lid, en 59 zijn van toepassing. Artikel 57a is van overeenkomstige toepassing.
- De zittingsduur van provinciale staten en de gemeenteraad is vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen.
- De wet bepaalt welke betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap kunnen worden uitgeoefend. De wet kan bepalen, dat beletselen voor het lidmaatschap voortvloeien uit verwantschap of huwelijk en dat het verrichten van bij de wet aangewezen handelingen tot het verlies van het lidmaatschap kan leiden.
- De leden stemmen zonder last.
Artikel 130 - Kiesrecht gemeenteraad niet-Nederlanders
Artikel 131 - Aanstelling burgemeester en commissaris Koning
Artikel 132 - Inrichting, samenstelling, bevoegdheid decentrale besturen
-
De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen.
-
De wet regelt het toezicht op deze besturen.
-
Besluiten van deze besturen kunnen slechts aan voorafgaand toezicht worden onderworpen in bij of krachtens de wet te bepalen gevallen.
-
Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
-
De wet regelt de voorzieningen bij in gebreke blijven ten aanzien van regeling en bestuur, gevorderd krachtens artikel 124, tweede lid. Bij de wet kunnen met afwijking van de artikelen 125 en 127 voorzieningen worden getroffen voor het geval het bestuur van een provincie of een gemeente zijn taken grovelijk verwaarloost.
-
De wet bepaalt welke belastingen door de besturen van provincies en gemeenten kunnen worden geheven en regelt hun financiële verhouding tot het Rijk.
Artikel 133 - Waterschappen
-
De opheffing en instelling van waterschappen, de regeling van hun taken en inrichting, alsmede de samenstelling van hun besturen, geschieden volgens bij de wet te stellen regels bij provinciale verordening, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald.
-
De wet regelt de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van de waterschappen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen.
-
De wet regelt het provinciale en overige toezicht op deze besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 134 - Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
-
Bij of krachtens de wet kunnen openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen worden ingesteld en opgeheven.
-
De wet regelt de taken en de inrichting van deze openbare lichamen, de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen. Bij of krachtens de wet kan aan hun besturen verordenende bevoegdheid worden verleend.
-
De wet regelt het toezicht op deze besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 135 - Gemeenschappelijke regelingen
Artikel 136 - Geschillen
WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR
ARTIKEL 123 - Instelling provincies en gemeenten
INHOUD- Historische ontwikkeling en actuele betekenis
- Provinciale en gemeentelijke herindeling
- Motieven voor herindeling
- Grenscorrecties
- Jurisprudentie
- Literatuur
- Historische versies
Editie december 2015
1. Historische ontwikkeling en actuele betekenis
Het eerste lid van artikel 123 Grondwet heeft in de praktijk vooral betekenis als juridische basis voor provinciale en gemeentelijke herindeling. Uit de bloeiende praktijk daarvan, blijkt dat de wetgever in ruime mate gebruik maakt van de mogelijkheden die het eerste lid van dit artikel creëert (zie paragraaf 3). De historische ontwikkeling van het huidige artikel 123 Grondwet relatief eenvoudig te schetsen. De Grondwet van 1848 als uitgangspunt nemend, geldt ten aanzien van het eerste lid dat slechts het taalgebruik is aangepast aan moderner tijden. Hierdoor spreekt de Grondwet niet langer van het bij wet ‘vereenigen’ en ‘splitsen’ van gemeenten en provincies,[1] maar van het ‘opheffen’ en ‘instellen’ daarvan.
Het tweede lid van artikel 123 Grondwet ziet in de praktijk op provinciale en gemeentelijke grenscorrecties. Dit lid wijkt in zoverre af van zijn voorgangers (‘De grenzen van het Rijk, van de provinciën en van de gemeenten kunnen door de wet worden veranderd’), dat hierin – conform de sinds 1983 gehanteerde terminologie – ruimte is geboden aan de wetgever om de bevoegdheid tot het wijzigen van provinciale en gemeentelijke grenzen te delegeren. Grenscorrecties zijn zeldzamer dan ‘echte’ herindelingen, maar komen niettemin met enige regelmaat voor (zie paragraaf 4).
2. Provinciale en gemeentelijke herindeling
Zoals het artikellid stelt: dit geschiedt bij wet. Hierin komt het eenheidsstatelijke karakter van de Nederlandse staat[2] in zoverre tot uitdrukking, dat het provincies en gemeenten niet zelfstandig is toegestaan te splitsen of te fuseren. In de praktijk betreft dit vrijwel uitsluitend gemeentelijke herindeling. Herindeling van provincies komt – zeker de laatste jaren – wel ter sprake. Het laatste significante voorstel daartoe was de door het kabinet Rutte-II voorgestelde fusie van Noord-Holland, Flevoland en Utrecht (de zogeheten Noordvleugelprovincie). Wetgevingsinitiatieven daartoe zijn echter gestaakt in 2014.[3] De laatste daadwerkelijke toepassing van artikel 123, eerste lid, Grondwet op provincies dateert van 1985, ter gelegenheid van het instellen van de provincie Flevoland.[4]
Herindelingswetgeving is ‘ad hoc’-wetgeving. Dat wil zeggen dat per herindeling afzonderlijke wetgeving wordt ontworpen die dus per geval instemming van de formele wetgever behoeft. Het formele wetgevingsinitiatief (in de zin van artikel 82 Grondwet) komt van de regering, hoewel het initiatiefrecht van de Tweede Kamer hier niet expliciet is uitgesloten. In de praktijk is het namelijk altijd de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die in onderhandeling treedt met besturen van de betrokken gemeenten en van de provincies waarin deze gemeenten zich bevinden, zodat ook deze minister het voortouw neemt in het wetgevingstraject. Eén en ander wil niet zeggen dat het ‘eigenlijke initiatief’ eveneens steeds van de regering zou komen. Hoewel de Grondwet van bovenaf opgelegde (gedwongen) herindelingen niet verbiedt, komt het in de praktijk veelvuldig voor dat de regering wetsvoorstellen tot herindeling indient op verzoek van betrokken gemeenten. Recente voorbeelden hiervan zijn de samenvoeging van de gemeenten Bernisse en Spijkenisse tot de gemeente Nissewaard[5] en de incorporatie van de gemeente Zeevang in de gemeente Edam-Volendam,[6] alsmede die van Graft-De Rijp en Schermer in de gemeente Alkmaar).[7] Verschillende recente kabinetten hebben hiervoor ook een expliciete voorkeur uitgesproken.[8]
Herindeling geschiedt dus bij afzonderlijke wet. Niettemin bestaat sinds 1984 de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi).[9] Hierin kunnen (onder meer) regels worden gevonden voor de fase van onderhandelingen tussen gemeenten, (de) betrokken provincie(s) en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die voorafgaat aan de indiening van een herindelingsvoorstel. Ook geeft de Wet arhi een aantal standaard-overgangsregelingen voor geldende gemeentelijke regelgeving, voor (financiële) rechten en verplichtingen en voor de rechtspositie van personeel. Verder voorziet de Wet arhi in een regeling voor verkiezingen van de nieuw te vormen gemeenteraad en de zittingsduur daarvan.
Uit het oogpunt van normenhiërarchie is de Wet arhi niet van hogere rang dan een specifieke herindelingswet. Beide zijn immers wet in formele zin. Hoewel dit de mogelijkheid biedt om in specifieke herindelingswetten af te wijken van het regime van de Wet arhi, verdient dit uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtseenheid zeker geen aanbeveling.
3. Motieven voor herindeling
De Grondwet geeft geen antwoord op de vraag welke motieven nopen tot gemeentelijke herindeling. In de praktijk wordt dit motief steevast gevonden in het vergroten van de ‘bestuurskracht’ van gemeenten. Hierachter gaat de gedachte schuil dat kleinere gemeenten niet of in sterk verminderde mate in staat zijn het groeiende pakket van gemeentelijke taken uit te oefenen. Hiervoor zijn in de praktijk ook aanwijzingen te vinden. Zeker na de decentralisatie van een aantal omvangrijke taken in het sociale domein (ten aanzien van jeugdzorg, zorg voor ouderen en langdurig zieken en werkloosheidswetgeving), blijkt dat gemeenten meer en meer aangewezen zijn op onderlinge samenwerkingsarrangementen (voornamelijk in de vorm van gemeenschappelijke regelingen, zie het commentaar op artikel 135), waarvan de democratische en organisatorische inbedding problematisch zijn.[10] Een niet geringe hoeveelheid beleidsmakers veronderstelt mede op grond hiervan dat grotere gemeenten dergelijke taken beter aankunnen, omdat zij kunnen beschikken over een groter en beter toegerust uitvoeringsapparaat.[11] Hierdoor komt gemeentelijke herindeling in de praktijk steeds neer op fusie. Van de 1209 gemeenten die bestonden na de totstandkoming van de Gemeentewet van 1851, is dit aantal per 1 januari 2015 gedaald naar 393. Vooral de laatste decennia is het daarbij hard gegaan. Waar Nederland in 1900 nog 1.121 gemeenten telde respectievelijk in 1950 nog 1015, loopt het aantal gemeenten in de naoorlogse decennia drastisch naar beneden (994 in 1960, 913 in 1970, 811 in 1980, 672 in 1990, 537 in 2000, 431 in 2010 en het reeds genoemde aantal van 393 in 2015).[12]
Minder gemeenten, betekent per definitie grotere gemeenten; niet alleen qua oppervlakte, maar ook qua inwonertal (zeker als daarbij de bevolkingsgroei in ogenschouw wordt genomen). Deze continue ‘opschaling’ roept ook tegengeluiden op. Het meest principiële bezwaar is dat de gemeente als ‘publiekrechtelijke abstractie’[13] uit de pas dreigt te lopen met de gemeenschap waarvoor zij als ‘eerste overheid’[14] dient. Waar sommige taken worden gedecentraliseerd met een beroep op het gegeven dat een gemeente ‘dichter bij de burger staat’, speelt inderdaad het risico dat deze taken nopen tot schaalvergroting die deze nagestreefde nabijheid deels weer teniet doet.
4. Grenscorrecties
Het tweede lid van artikel 123 ziet op grenscorrecties. Om te voorkomen dat elke beperkte wijziging van gemeentelijke grenzen bij wet moet worden vastgesteld, biedt dit lid de wetgever de mogelijkheid deze bevoegdheid te delegeren (‘de wet regelt’). Deze delegatie heeft plaatsgevonden in de Wet arhi.[15] De regeling komt erop neer dat een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% zal doen toe- of afnemen, tot stand kan worden gebracht zonder directe inmenging van de formele wetgever. Volgens de Wet arhi (artikel 3, tweede lid jo. 1, eerste lid onder d) kan dit op drie verschillende manieren:
1. bij gelijkluidende besluiten van de betrokken gemeenteraden, of
2. bij besluit van provinciale staten, of
3. bij algemene maatregel van bestuur.
Als een grenscorrectie gepaard gaat met de wijziging van een provinciegrens geldt dat dit geschiedt bij gelijkluidende besluiten van provinciale staten of bij algemene maatregel van bestuur (artikel 3, derde lid, Wet arhi). Uiteraard vloeit uit het tweede lid van artikel 123 Grondwet nog steeds rechtstreeks voort dat grenscorrecties ook bij wet kunnen geschieden. Artikel 3 Wet arhi bevestigt dit in zowel het tweede (onder c) als het derde (onder b) lid.
Grenscorrecties zijn niet buitengewoon talrijk, maar komen in de praktijk wel voor. Zij geschieden bijvoorbeeld in het kader van de uitbreiding van bedrijventerreinen of woonwijken, waarbij het voor alle daar gevestigden eenvoudiger is dat zij zich hebben te richten naar hetzelfde kader van (provinciale en) gemeentelijke regelgeving. In de meeste gevallen betreft dit wijzigingen middels gelijkluidende besluiten van gemeente- of provinciebesturen. Een voorbeeld van een grenscorrectie bij amvb is de wijziging van de grens tussen de gemeenten Meppel en Staphorst (hetgeen derhalve ook een wijziging van de grenzen van de provincies Drenthe en Overijssel opleverde) in 1996; deze geschiedde bij amvb omdat de provincie Overijssel zich ertegen verzette.[16] Grenscorrectie bij wet komt eveneens voor, maar dan uitsluitend als onderdeel van een herindelingswet. In 2006 leidde de wet die samenvoeging van de gemeenten Medemblik, Noorder-Koggenland en Wognum tot stand bracht eveneens tot een correctie van de grens van de gemeente Hoorn, in die zin dat een deel van de ‘oude’ gemeente Wognum bij het grondgebied van buurgemeente Hoorn werd gevoegd.[17]
Als gezegd staat het tweede lid van artikel 123 delegatie toe. De vraag hoe ver dergelijke delegatie zou mogen reiken was onderwerp van debat tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat leidde tot herziening van de Wet arhi in 2001. Bij die gelegenheid heeft de Tweede Kamer getracht de maatstaf van 10% van de betrokken inwonertallen te verhogen tot 15%.[18] Dit stuitte op bezwaren in de Eerste Kamer,[19] waarna deze verhoging middels een novelle uit het voorstel voor de Wet arhi is gehaald.[20]
5. Jurisprudentie
- Rb. Utrecht (sector kanton) 17 oktober 2008, ECLI:NL:RBUTR:2008:BG1043
- HR 19 november 1999, NJ 2000/160, ECLI:NL:HR:1999:AA1056
6. Literatuur
- M. Boogers, M. Mentink en S. Ruizendaal, Gemeentelijke herindelingen: lessen en leerervaringenonderzoek naar ervaringen met recente herindelingstrajecten, Universiteit Twente, 2014
- D.J. Elzinga, Een consitutioneel organogram voor het openbaar bestuur, in Gst. 2013/39
- M. Herweijer, Grondwet en herindeling, in: P.P.T. Bovend’Eert e.a., Constitutionele normen en decentralisatie. Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet, Kluwer – Deventer 2011
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderzoek naar de ervaringen van overheden met de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi), Den Haag 2011
7. Historische versies
Art. 55 Gw. 1814: De wet bepaalt de verdere grensscheidingen tusschen de Provincien of Landschappen, gelijk mede aan welke van deze zullen worden toegevoegd zoodanige andere districten en plaatsen, welke bevorens tot geen derzelver hebben behoord, welke nader verkregen, of welker jurisdictie tusschen onderscheidene Provincien of Landschappen is verdeeld of in verschil geweest.Art. 3 Gw. 1815: De meer juiste bepalingen, welke nader omtrent de grensscheidingen der Provincien onderling mogten noodig en dienstig worden geoordeeld, zullen bij eene wet worden geregeld, met inachtneming, zoo wel van de belangen der ingezetenen als van het gerief der algemeene administratie.
Art. 2 Gw. 1848: De wet kan provincien en gemeenten vereenigen en splitsen.
De grenzen van den Staat, van de provincien en gemeenten kunnen door de wet worden veranderd.
Art. 3 Gw. 1887: De wet kan provincien en gemeenten vereenigen en splitsen en nieuwe vormen.
De grenzen van het Rijk, van de provincien en van de gemeenten kunnen door de wet worden veranderd.
Noten
- De Grondwet van 1887 voegde daaraan nog toe dat ook nieuwe gemeenten en provincies konden worden gevormd.
- In ieder geval waar dit het land Nederland betreft. Dat wil zeggen het Europese en ‘Caribisch Nederlandse’ deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
- Zie Kamerstukken II, 2013 – 2014, 33047, nr. 22.
- Wet van 27 juni 1985, Stb. 1985, 360. De wet trad in werking op 1 januari 1986.
- Wet van 14 mei 2014, Stb. 2014, 189. Zie ook Kamerstukken II, 2013-2014, 33789 nr. 3, p. 1.
- Wet van 8 april 2015, Stb. 2015, 178. Zie ook Kamerstukken II, 2014-2015, 34074 nr. 3, p. 1.
- Wet van 14 mei 2014, Stb. 2014, 190. Zie ook Kamerstukken II, 2013-2014, 33790 nr. 3, p. 1.
- Zie bijvoorbeeld het ‘Strategisch akkoord’ dat ten grondslag lag aan het eerste kabinet-Balkenende (zie Kamerstukken II, 2001-2002, 28375 nr. 5, p. 27. Zie verder M. Herweijer, Grondwet en herindeling, in: P.P.T. Bovend’Eert e.a., Constitutionele normen en decentralisatie. Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet, Kluwer – Deventer 2011, p. 90-95.
- Wet van 24 oktober1984, Stb. 1984, 475.
- Zie ook het commentaar bij artikel 135 Grondwet.
- Zie bijvoorbeeld het regeerakkoord van het kabinet Rutte-II waarin wordt aangegeven dat de uit datzelfde akkoord voortgevloeide decentralisaties in principe zouden worden gericht op gemeenten met meer dan 100.000 inwoners, Bruggen slaan. Regeerakkoord VVD – PvdA, 29 oktober 2012, p. 41.
- www.cbs.nl.
- Term ontleend aan A.H.M. Dölle, Wie doet de huishouding? Enkele beschouwingen over art. 124 lid 1 Grondwet, W.E.J. Tjeenk Willink – Deventer 1999, p. 14.
- Term ontleend aan de titel van het rapport van de door de VNG ingestelde commissie-Van Aartsen. Zie VNG-commissie Gemeentewet en Grondwet, De eerste overheid, Den Haag juni 2007.
- Tot 2001 werd de regeling voor grenscorrecties gedeeltelijk gegeven in de Provinciewet respectievelijk de Gemeentewet. Omdat dit te onoverzichtelijk werd geacht (zie Kamerstukken II, 1996-1997, 25234 nr. 3, p. 8) is deze regeling bij wet van 25 januari 2001, Stb. 2001, 85 in zijn totaliteit overgebracht naar de Wet arhi.
- Besluit van 19 september 1996, Stb. 1996, nr. 491. Het handelde hier om de realisatie van een nieuw woongebied aan de zuidzijde van de plaats Meppel.
- Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, nr. 385.
- Dit geschiedde middels een door de Tweede Kamer aangenomen amendement op het wetsvoorstel dat leidde tot de hierboven gememoreerde wetswijziging die ertoe leidde dat de bepalingen over grenscorrecties in Provincie- en Gemeentewet werden geschrapt. Zie Kamerstukken II, 1996-1997, 25234 nr. 14.
- Zie Kamerstukken II, 1997-1998, 25234 nr. 21a.
- Wet van 25 januari 2001, Stb. 2001, 86 (novelle). Zie ook M. Herweijer, Grondwet en herindeling, in: P.P.T. Bovend’Eert e.a., Constitutionele normen en decentralisatie. Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet, Kluwer – Deventer 2011, p. 96.
Instelling provincies en gemeenten
De Grondwet noemt hier twee vormen van decentraal bestuur: de provincies en de gemeenten. De huidige eenvormige opbouw van het provinciaal en gemeentelijk bestuur kennen wij in grote lijnen sinds 1848; provincies bestonden al lang daarvoor, als dragende delen van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
De enige nieuwe provincie die na 1848 werd ingesteld is Flevoland, dat sinds 1 januari 1986 bestaat. Tegenwoordig zijn er weer plannen voor het samenvoegen van Flevoland, Noord-Holland en Utrecht om het openbaar bestuur in de Randstad op regionaal niveau efficiënter te organiseren. Op gemeentelijk niveau zien we vooral de laatste decennia opeenvolgende golven van herindeling. Veel kleine gemeenten gaan op in grotere, of worden opgeheven om nieuwe, grotere gemeenten te kunnen instellen. Het gevolg is dat het aantal gemeenten gestaag afneemt. Rond 1900 kende Nederland nog zo’n 1100 gemeenten; in 1970 waren dat er nog ruim 900 en in 2014 nog maar 403. De bedoeling van deze schaalvergroting is het versterken van de kwaliteit en efficiency van het lokaal bestuur; een nadeel is de verzwakking van de binding tussen burgers en het bestuur dat hun het meest nabij is, namelijk de gemeente.
Plaats Uw Reactie
*Verplicht invulveld straks zijn alleen uw naam en reactie zichtbaar.
Er kan enige tijd overheengan tot uw reactie zichtbaar is.