- CATEGORIE
- Adviesorganen
- Burgerrechten
- Decentralisatie
- Eigendom
- Gelijkheid
- Godsdienst en levensovertuiging
- Grondwetsherziening
- Internationale rechtsorde
- Privacy
- Rechtspleging
- Rechtspraak
- Regering, Koning
- Sociale rechtsstaat
- Staten-Generaal
- Uitingsrechten
- Wetgeving en bestuur
- AUTEUR
- M. Adams
- B.C. van Beers
- A.A.L. Beers & K.T. Meijer
- A.A.L. Beers & J.C.A. de Poorter
- S.C. van Bijsterveld & B.P. Vermeulen
- G. Boogaard
- G. Boogaard & J. Uzman
- S.S. Buisman & S.B.G. Kierkels
- S. Daniëls
- J.W.A. Fleuren
- F. Fleurke
- J.L.M. Gribnau & M.R.T Pauwels
- M.M. Groothuis
- E.M.H. Hirsch Ballin
- H.G. Hoogers
- M. Houwerzijl & N. Zekic
- M. Houwerzijl & F. Vlemminx
- P. Jacobs
- N.M.C.P. Jägers & J.P. Loof
- E.J. Janse de Jonge
- S. Jellinghaus & E. Huisman
- J. Kiewiet & G.F.M. van der Tang †
- T. Kooijmans en J. van der Ham
- E.J. Koops en R. Passchier
- G. Leenknegt
- K.T. Meijer
- D. Mentink, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjens
- B.M.J. van der Meulen
- T. Peters
- J.C.A. de Poorter
- J.M. van Schooten, G. Leenknegt & M. Adams
- G. van der Schyff
- J. Uzman & G. Boogaard
- J. Uzman
- B.P. Vermeulen
- F.M.C. Vlemminx
- F.M.C. Vlemminx & G. van der Schyff
- F.M.C. Vlemminx & A.C.M. Meuwese
- W.J.M. Voermans
- B.W.N. de Waard
- W. van der Woude
- ARTIKEL
- Artikel 1 Gelijke behandeling
- Artikel 2 Nederlandschap en vreemdelingen
- Artikel 3 Gelijke benoembaarheid
- Artikel 4 Kiesrecht
- Artikel 5 Petitierecht
- Artikel 6 Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
- Artikel 7 Vrijheid van meningsuiting
- Artikel 8 Recht tot vereniging
- Artikel 9 Recht tot vergadering en betoging
- Artikel 10 Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer
- Artikel 11 Onaantastbaarheid van het lichaam
- Artikel 12 Binnentreden woning
- Artikel 13 Vertrouwelijke communicatie
- Artikel 14 Onteigening
- Artikel 15 Vrijheidsontneming
- Artikel 16 Nulla poena
- Artikel 17 Wettelijk toegekende rechter
- Artikel 18 Rechtsbijstand
- Artikel 19 Werkgelegenheid en arbeidskeuze
- Artikel 20 Bestaanszekerheid
- Artikel 21 Milieubescherming
- Artikel 22 Volksgezondheid en woongelegenheid
- Artikel 23 Onderwijs
- Artikel 24 Koningschap
- Artikel 25 Erfopvolging
- Artikel 26 Status ongeboren kind Koning
- Artikel 27 Afstand koningschap
- Artikel 28 Afstand koningschap door huwelijk
- Artikel 29 Uitsluiting troonopvolging
- Artikel 30 Benoemde Koning
- Artikel 31 Erfopvolging benoemde koning
- Artikel 32 Inhuldiging Koning
- Artikel 33 Koningschap en meerderjarigheid
- Artikel 34 Ouderlijk gezag minderjarige Koning
- Artikel 35 Buitenstaatverklaring
- Artikel 36 Tijdelijke neerlegging koninklijk gezag
- Artikel 37 Uitoefening koninklijk gezag door regent
- Artikel 38 Uitoefening koninklijk gezag door RvS
- Artikel 39 Lidmaatschap koninklijk huis
- Artikel 40 Uitkering koninklijk huis
- Artikel 41 Inrichting huis Koning
- Artikel 42 Ministeriële verantwoordelijkheid
- Artikel 43 Regering en ministers
- Artikel 44 Ministeries
- Artikel 45 Ministerraad
- Artikel 46 Staatssecretarissen
- Artikel 47 Ondertekening en contraseign
- Artikel 48 Ontslag en benoeming ministers
- Artikel 49 Ambtseed minister en staatssecretaris
- Artikel 50 Vertegenwoordiging
- Artikel 51 Eerste en Tweede Kamer
- Artikel 52 Zittingsduur
- Artikel 53 Evenredige vertegenwoordiging
- Artikel 54 Verkiezing Tweede Kamer
- Artikel 55 Verkiezing Eerste Kamer
- Artikel 56 Vereisten voor lidmaatschap
- Artikel 57 Incompatibiliteiten
- Artikel 57a Zwangerschap en ziekte
- Artikel 58 Geloofsbrieven
- Artikel 59 Kiesrecht en verkiezingen
- Artikel 60 Ambtsaanvaarding
- Artikel 61 Voorzitter en griffier
- Artikel 62 Verenigde vergadering
- Artikel 63 Geldelijke voorzieningen
- Artikel 64 Ontbinding Kamers
- Artikel 65 Troonrede
- Artikel 66 Openbaarheid vergaderingen
- Artikel 67 Quorum
- Artikel 68 Inlichtingenplicht bewindslieden
- Artikel 69 Aanwezigheid bewindslieden
- Artikel 70 Recht van enquête
- Artikel 71 Parlementaire onschendbaarheid
- Artikel 72 Reglement van orde
- Artikel 73 Taak Raad van State
- Artikel 74 Rechtspositie leden
- Artikel 75 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Raad van State
- Artikel 76 Algemene rekenkamer
- Artikel 77 Rechtpositie leden rekenkamer
- Artikel 78 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Rekenkamer
- Artikel 78a Nationale ombudsman
- Artikel 79 Vaste colleges van advies
- Artikel 80 Openbaarmaking advies
- Artikel 81 Wetgevende macht
- Artikel 82 Indienen wetsvoorstel
- Artikel 83 Toezending wetsvoorstel TK
- Artikel 84 Wijziging wetsvoorstel
- Artikel 85 Toezending wetsvoorstel EK
- Artikel 86 Intrekking wetsvoorstel
- Artikel 87 Aanneming en bekrachtiging
- Artikel 88 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 89 Algemene maatregel van bestuur
- Artikel 90 Bevordering internationale rechtsorde
- Artikel 91 Goedkeuring verdrag
- Artikel 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties
- Artikel 93 Verbindende kracht verdrag
- Artikel 94 Verdrag boven wet
- Artikel 95 Bekendmaking verdrag
- Artikel 96 Oorlogsverklaring
- Artikel 97 Krijgsmacht
- Artikel 98 Samenstelling krijgsmacht
- Artikel 99 Gewetensbezwaren militaire dienst
- Artikel 99a Civiele verdediging
- Artikel 100 Inlichtingen over krijgsmacht
- Artikel 101 [vervallen]
- Artikel 102 [vervallen]
- Artikel 103 Uitzonderingstoestand
- Artikel 104 Belastingheffing
- Artikel 105 Recht van begroting
- Artikel 106 Geldstelsel
- Artikel 107 Codificatie
- Artikel 108 [vervallen]
- Artikel 109 Rechtspositie ambtenaren
- Artikel 110 Openbaarheid van bestuur
- Artikel 111 Ridderorden
- Artikel 112 Civiele en administratieve rechtspraak
- Artikel 113 Strafrechtspraak
- Artikel 114 Doodstraf
- Artikel 115 Administratief beroep
- Artikel 116 Rechterlijke macht
- Artikel 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht
- Artikel 118 Hoge Raad
- Artikel 119 Ambtsmisdrijven
- Artikel 120 Toetsingsverbod
- Artikel 121 Openbaarheid terechtzittingen
- Artikel 122 Gratie
- Artikel 123 Instelling provincies en gemeenten
- Artikel 124 Autonomie en medebewind
- Artikel 125 Organen decentrale besturen
- Artikel 126 Ambtsinstructie commissaris koning
- Artikel 127 Vaststelling verordening
- Artikel 128 Toekenning bevoegdheden
- Artikel 129 Verkiezing vertegenwoordigend orgaan
- Artikel 130 Kiesrecht gemeenteraad niet-Nederlanders
- Artikel 131 Aanstelling burgemeester en commissaris Koning
- Artikel 132 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid decentrale besturen
- Artikel 132a Caribische openbare lichamen
- Artikel 133 Waterschappen
- Artikel 134 Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
- Artikel 135 Gemeenschappelijke regelingen
- Artikel 136 Geschillen
- Artikel 137 Grondwetswijziging
- Artikel 138 Aanpassing niet gewijzigde bepalingen
- Artikel 139 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 140 Handhaving bestaande regelgeving
- Artikel 141 Bekendmaking herziene Grondwet
- Artikel 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut
- Artikel IX - Berechting van misdrijven in oorlogstijd
- Artikel XIX - Afkondigingsformulier
- HOOFDSTUK
- Hoofdstuk 1 Grondrechten
- Hoofdstuk 2 Regering
- Hoofdstuk 3 Staten-Generaal
- Hoofdstuk 4 Adviesorganen
- Hoofdstuk 5 Wetgeving en bestuur
- Hoofdstuk 6 Rechtspraak
- Hoofdstuk 7 Decentralisatie
- Hoofdstuk 8 Herziening grondwet
- Additionele artikelen
DE GRONDWET
Artikel 50 - Vertegenwoordiging
Artikel 51 - Eerste en Tweede Kamer
-
De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
-
De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden.
-
De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden.
-
Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één beschouwd.
Artikel 52 - Zittingsduur
- De zittingsduur van beide kamers is vier jaren.
- Indien voor de provinciale staten bij de wet een andere zittingsduur dan vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij de zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin gewijzigd.
Artikel 53 - Evenredige vertegenwoordiging
- De leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen.
- De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.
Artikel 54 - Verkiezing Tweede Kamer
-
De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn.
-
Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht.
Artikel 55 - Verkiezing Eerste Kamer
Artikel 56 - Vereisten voor lidmaatschap
Artikel 57 - Incompatibiliteiten
-
Niemand kan lid van beide kamers zijn.
-
Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman of substituut-ombudsman, of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
-
Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist.
-
De wet kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen bepalen dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of van een der kamers kunnen worden uitgeoefend.
Artikel 57a - Zwangerschap en ziekte
Artikel 58 - Geloofsbrieven
Artikel 59 - Kiesrecht en verkiezingen
Artikel 60 - Ambtsaanvaarding
Artikel 61 - Voorzitter en griffier
-
Elk der kamers benoemt uit de leden een voorzitter.
-
Elk der kamers benoemt een griffier. Deze en de overige ambtenaren van de kamers kunnen niet tevens lid van de Staten-Generaal zijn.
Artikel 62 - Verenigde vergadering
Artikel 63 - Geldelijke voorzieningen
Artikel 64 - Ontbinding Kamers
-
Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden.
-
Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden.
-
De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt.
-
De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding optredende Eerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn geëindigd.
Artikel 65 - Troonrede
Artikel 66 - Openbaarheid vergaderingen
-
De vergaderingen van de Staten-Generaal zijn openbaar.
-
De deuren worden gesloten, wanneer een tiende deel van het aantal aanwezige leden het vordert of de voorzitter het nodig oordeelt.
-
Door de kamer, onderscheidenlijk de kamers in verenigde vergadering, wordt vervolgens beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd en besloten.
Artikel 67 - Quorum
-
De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is.
-
Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.
-
De leden stemmen zonder last.
-
Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt.
Artikel 68 - Inlichtingenplicht bewindslieden
Artikel 69 - Aanwezigheid bewindslieden
-
De ministers en de staatssecretarissen hebben toegang tot de vergaderingen en kunnen aan de beraadslaging deelnemen.
-
Zij kunnen door de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.
-
Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door de personen, daartoe door hen aangewezen.
Artikel 70 - Recht van enquête
Artikel 71 - Parlementaire onschendbaarheid
Artikel 72 - Reglement van orde
WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR
ARTIKEL 50 - Vertegenwoordiging
INHOUD- De Staten-Generaal
- Vertegenwoordiging
- Het gehele Nederlandse volk
- Politieke partijen
- Literatuur
- Jurisprudentie
- Historische versies
Editie december 2015[1]
1. De Staten-Generaal
Een bepaling over de vertegenwoordigende taak van de Staten-Generaal heeft sinds 1814 een plaats in de Grondwet. De term ‘Staten-Generaal’ dateert echter al van ver vóór die tijd. Al in de Bourgondisch-Habsburgse tijd, vanaf het midden van de vijftiende eeuw, vonden onregelmatige bijeenkomsten plaats van vertegenwoordigers van de adel, de geestelijkheid en de stedelijke burgerij – de standen of ‘Staten’ – van de zeventien provinciën, die niet alleen het huidige Nederland omvatten, maar ook gebieden die nu tot België, het noorden van Frankrijk en Luxemburg behoren. De eerste ‘Staten-Generaal’ in de Nederlanden werden in die vorm in 1464 bijeengeroepen te Brugge door Filips de Goede, de hertog van Bourgondië.[2]
Aanbieding van het Remissorium Philippi aan Filips de Goede (midden); detail van een boekverluchting uit ca. 1450, Nationaal Archief, inventarisnr. 2149.
Gijsbert Karel van Hogendorp, die de aanduiding gebruikte in zijn Schets, een ontwerp uit 1812 voor de latere Grondwet van 1814, verwees ermee naar het gemeenschappelijke orgaan van de samenwerkende Nederlandse gewesten na de Unie van Utrecht (1579) en ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1588-1795). De bestuurscolleges van de zeven soevereine gewesten of provinciën, aangeduid met de term ‘Staten’, kwamen voor het bestuur van de ‘generaliteit’ op eigen initiatief bijeen in een gezamenlijk orgaan, de Staten-Generaal, om te besluiten over zaken die de gehele Republiek aangingen – met name oorlogvoering, buitenlandse politiek en financiën.[3] De naam van het Nederlandse parlement refereert daarmee aan een lang en rijk verleden van vertegenwoordiging en bestuur van gezamenlijke belangen.
2. Vertegenwoordiging
De idee van ‘volksvertegenwoordiging’ heeft, sinds het ontstaan van de eerste parlementen, een fundamentele ontwikkeling doorgemaakt. De West-Europese parlementen die in de middeleeuwen vergaderden (vanaf ongeveer 1200), bestonden uit vertegenwoordigers van de standen, die gewoonlijk werden samengeroepen door de vorst of landsheer om hen tot medewerking aan de landszaak te verplichten. De toenemende financiële afhankelijkheid van veel vorsten ten opzichte van deze standen zorgde ervoor dat parlementen in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw meer en meer de rol van onderhandelaar namens de standen met de vorst verkregen. Nog weer later, vanaf de zestiende eeuw, bestonden parlementen veelal uit gemachtigden die namens landsdelen – in de Nederlanden de gewesten of provinciën – belast waren met het behartigen van de ‘particuliere’ ofwel de eigen regionale belangen bij het bestuur van de gemeenschappelijke aangelegenheden.[4]
In de Republiek der Verenigde Nederlanden waren zo de gewesten of provinciën vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. Die bestonden uit afgevaardigden van de zeven gewesten; de omvang en samenstelling van de delegaties konden wisselen, maar steeds had elk gewest één stem in de Staten-Generaal. Voor het nemen van besluiten over belangwekkende zaken, zoals defensie, buitenlandse politiek en financiën, was unanimiteit vereist. De delegaties waren bovendien gebonden aan een strikt mandaat – een ‘last’ – van de gewestelijke Staten en hadden dus een beperkte onderhandelingsruimte. Indien dat mandaat niet toereikend was om in de Staten-Generaal overeenstemming te bereiken, moesten de delegaties terug naar hun gewestelijke Staten voor nader overleg – ‘ruggespraak’.[5] Vertegenwoordiging betekende dus het behartigen van de bijzondere belangen van elk van de gewesten, binnen de grenzen van een daartoe verstrekt mandaat.
In de Nederlandse Grondwet heeft de term volksvertegenwoordiging sinds 1814, toen de voorloper van artikel 50 werd opgenomen, een andere betekenis. Volksvertegenwoordigers treden niet op als gemachtigden namens bepaalde groepen in de samenleving, maar nemen deel aan de beraadslagingen op eigen titel en beslissen op basis van hun eigen opvattingen en oordelen over voorliggende kwesties.[6] Artikel 50 moet zo worden begrepen dat van volksvertegenwoordigers mag worden verwacht dat zij hun inspanningen zullen verrichten in dienst van het algemeen belang, niet van lokale belangen of bijzondere belangen van bepaalde groeperingen in de samenleving.[7] En omdat van die volksvertegenwoordigers wordt verwacht dat zij dit op eigen gezag doen, op basis van eigen kennis en ervaring, vloeit daaruit voort dat aan hen hoge eisen mogen worden gesteld ten aanzien van geschiktheid en bekwaamheid.[8]
Vrijwel elke moderne democratie is tegenwoordig een representatieve democratie. Instrumenten als het referendum en moderne vormen van burgerbetrokkenheid ten spijt, is een directe democratie in algemene zin niet te realiseren. Democratie veronderstelt tegenwoordig representatie, waarmee artikel 50 Grondwet in feite de grondwettelijke bevestiging van de vertegenwoordigende democratie is. Representatie betekent in dat verband dat het volk zeggenschap krijgt bij de samenstelling van de Staten-Generaal, door de leden daarvan te verkiezen. Die gekozen leden nemen vervolgens deel aan de medewetgevende taak van de Staten-Generaal.[9] Eenmaal gekozen volksvertegenwoordigers beschikken echter over een vrij mandaat ten opzichte van de kiezers: zij zijn niet gebonden aan de opdrachten of wensen van degenen die hen hebben gekozen, maar representeren alle Nederlanders. Een onvermijdelijk gevolg van die opvatting over vertegenwoordiging is wel dat een zekere afstand en vervreemding tussen kiezers en gekozenen ontstaat.[10]
3. Het gehele Nederlandse volk
Wat precies moet worden verstaan onder de aanduiding ‘het gehele Nederlandse volk’ is niet helemaal duidelijk. Ten tijde van de algehele grondwetsherziening van 1983 is daarover niet veel opgemerkt, afgezien van een zinsnede over het ‘nationale karakter’ van de Staten-Generaal en de vaststelling dat zij ‘héél het Nederlandse volk’ vertegenwoordigen.[11] Tegenwoordig is de vraag naar de betekenis van de woorden ‘het gehele Nederlandse volk’ relevant, nu vele mensen kortere of langere tijd in Nederland verblijven die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, waaronder EU-burgers die krachtens Europees recht in beginsel gelijk moeten worden behandeld met de eigen onderdanen (maar geen stemrecht hebben voor de verkiezingen van de leden van de Staten-Generaal).
Wanneer artikel 50 wordt gelezen in samenhang met de artikelen 54, 55 en 129 van de Grondwet, die het kiesrecht voor de beide Kamers van de Staten-Generaal voorbehouden aan Nederlanders, zou men daaruit kunnen concluderen dat het slechts gaat om Nederlanders – maar niet eens om alle Nederlanders, aangezien de Nederlanders die ingezetene zijn van Aruba, Curaçao en Sint Maarten geen kiesrecht hebben voor de verkiezingen van leden van de Staten-Generaal.[12] Die lezing van artikel 50 lijkt om meerdere redenen te beperkt. Om te beginnen vormen de Staten-Generaal ook het parlement dat namens het gehele Koninkrijk meebesluit over de vaststelling van Rijkswetten en beslist over de goedkeuring van verdragen. Daarnaast zou het toch eigenaardig zijn wanneer Nederlandse volksvertegenwoordigers zich niet ook de belangen zouden hoeven aantrekken van niet-Nederlanders die kortere of langere tijd in Nederland verblijven. De term ‘volk’ zou daarom in elk geval alle Nederlanders moeten omvatten, en wellicht ook iedereen die binnen de grenzen van Nederland woont (alle ingezetenen), alsmede personen die tijdelijk verblijf houden in ons land, bijvoorbeeld in het kader van een asielaanvraag. Artikel 50 geeft hieromtrent echter geen duidelijkheid.
4. Politieke partijen
Wanneer duidelijk is dat het begrip ‘vertegenwoordiging’ verbonden is met de behartiging van het algemeen belang, kunnen vragen rijzen over de rol van politieke partijen in het staatsrechtelijke bestel. Politieke partijen organiseren en stimuleren het debat over politieke vraagstukken, kanaliseren in feite de gedachtevorming over die vraagstukken en stellen kandidaten voor de verkiezing van vertegenwoordigende organen, daarbij uitgaande van een bepaalde levensbeschouwelijke of filosofische overtuiging of een gemeenschappelijk belang. Nu zou men kunnen beweren dat politieke partijen dus volksvertegenwoordigers binden aan bijzondere belangen van groepen burgers en daarmee de behartiging van het algemeen belang door die vertegenwoordigers verstoren.[13] Voor de meeste partijen geldt echter dat zij juist het algemeen belang trachten te dienen vanuit een specifieke levensbeschouwing of filosofie.[14] Dat zou anders kunnen liggen bij partijen die nadrukkelijk deelbelangen of belangen van bepaalde groepen burgers behartigen. Te denken valt daarbij aan de ouderenpartij 50Plus of de Partij voor de Dieren. Dergelijke groeperingen mogen zich organiseren als politieke partij en deelnemen aan verkiezingen, maar artikel 50 Grondwet houdt in dat ook van volksvertegenwoordigers die lid zijn van dergelijke partijen mag worden verwacht dat zij het algemeen belang dienen.
Overigens kunnen de (privaatrechtelijke) afspraken tussen een partijbestuur en de leden van die partij de (publiekrechtelijke) regels met betrekking tot de onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiger (met name artikel 67, tweede lid, Grondwet) en de bepalingen van de Kieswet niet opzij zetten.[15] Zo kan de afspraak tussen een partijbestuur en een door die partij kandidaat gesteld lid, inhoudende dat de laatste zijn Kamerzetel zal opgeven na het verlaten van de fractie of bij beëindiging van het lidmaatschap van de partij, het lid in staatsrechtelijke zin niet binden: indien hij of zij op persoonlijke titel de zetel wil behouden, kan de partij dat niet verbieden. Hetzelfde geldt voor afspraken omtrent het niet innemen van een zetel die is verkregen door voorkeurstemmen ten gunste van hoger geplaatste kandidaten.[16] Wel kan een partij jegens een volksvertegenwoordiger die handelt in strijd met het partijprogramma, privaatrechtelijke sancties treffen, bijvoorbeeld ontneming van het partijlidmaatschap.
5. Literatuur
- F.H. van der Burg, Overheid en onderdaan in een representatieve democratie, preadvies Vereniging voor Administatief Recht, H.D. Tjeenk Willink: Haarlem 1970
- F.H. van der Burg, Representatie en participatie, Kluwer: Deventer 1973
- R.J. Fruin, Het antirevolutionaire staatsregt van mr. Groen van Prinsterer ontvouwd en beoordeeld, Amsterdam 1853
- P.P.T Bovend’Eert, H.R.B.M. Kummeling, het Nederlandse Parlement, 11de druk, Kluwer: Deventer 2010
- H.R. Nord, Historische ontwikkeling en beteekenis van de representatiegedachte in het Staatsrecht, diss. RUL, Leiden 1945
- J.H. Prins, Over representatie en identiteit, Kluwer: Deventer, 1978
- L.C. Suttorp, F.A. van Hall en zijn constitutionele beginselen, diss. RUL, Amsterdam 1932, p. 97-99.
- Th. Veen, De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk, Nijmegen: Ars Aequi, 1994
6. Jurisprudentie
- ArRvS 6 september 1982, AB 1983, 114 (Beesel)
- HR 18 november 1988, AB 1989, 185 (Aruba)
7. Historische versies
Art. 52 Gw 1814: De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk (art. 77 Gw 1815; art. 79 Gw 1840; art. 74 Gw 1848; art. 78 Gw 1887; art. 79 Gw 1922; art. 81 Gw 1938).
Art. 81 Gw 1948: De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk (art. 88 Gw 1953; art. 88 Gw 1972).
Noten
- Dit commentaar is een bewerking en aanvulling van het commentaar bij dezelfde bepaling in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, 3de druk, W.E.J. Tjeenk Willink: Zwolle, 2000, eveneens van de hand van G. Leenknegt.
- Zie hierover J.P.H. de Monté VerLoren en J.E. Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, 7de druk, Kluwer: Deventer 2000, p. 201-202.
- Zie o.a. D.J. Elzinga, R. de Lange, H.G. Hoogers, Van der Pot Handboek van het Nederlands staatsrecht, 16de druk, Wolters Kluwer: Deventer, 2014, p. 125-126; P.P.T Boven¬¬d’Eert, H.R.B.M. Kummeling, het Nederlandse Parlement, 11de druk, Kluwer: Deventer 2010, p. 4-7; H.T. Colenbrander, Ontstaan der Grondwet, deel I, 's Gravenhage 1908, p. 5, 119-120, 126; J.T. Buijs, De Grondwet: toelichting en kritiek, deel I, Gouda Quint: Arnhem, 1883, p. 383.
- Zie over deze ontwikkeling G. Leenknegt, R.M.H. Kubben, B.M.C. Jacobs, Opstand en Eenwording. Een institutionele geschiedenis van het Nederlandse openbaar bestuur, 3de druk, WLP: Nijmegen 2010, hoofdstukken 2 en 3.
- P.J. Oud, Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden, deel I, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, 1967, p. 504 e.v.
- Zie ook het commentaar bij artikel 67, tweede lid, Gw.
- C.A.J.M. Kortmann, bew. door P.P.T. Bovend’Eert, J.L.W. Broeksteeg, C.N.J. Kortmann, B.P. Vermeulen, Constitutioneel recht, 7de druk, Kluwer: Deventer, 2012, p. 203-204; J.T. Buijs, De Grondwet: toelichting en kritiek, deel I, Gouda Quint: Arnhem, 1883, p. 378, 384; Kamerstukken II 1976/77, 14 222, nr. 3, p. 9 (Nng, IIIa, p. 9); H.R. Nord, Historische ontwikkeling en beteekenis van de representatiegedachte in het Staatsrecht, diss. RUL, Leiden 1945.
- J.T. Buijs, De Grondwet: toelichting en kritiek, deel I, Gouda Quint: Arnhem, 1883, p. 379; F.H. van der Burg, Overheid en onderdanen in een representatieve democratie, preadvies VAR, H.D. Tjeenk Willink: Haarlem, 1970, p. 21 en 22. Zie ook Th. Veen, De Veen, De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk, Nijmegen: Ars Aequi, 1994.
- Oud I 1967, p. 493.
- F.H. van der Burg, Representatie en participatie, Kluwer: Deventer, 1973, p. 6 en 8.
- Kamerstukken II 1967/77, 14 222, nr. 3, p. 9 (Nng IIIa, p. 9).
- Zie artikelen B1, B2 en Q1 van de Kieswet.
- In die zin o.a. R.J. Fruin, Het antirevolutionaire staatsregt van mr. Groen van Prinsterer ontvouwd en beoordeeld, Amsterdam 1853; L.C. Suttorp, F.A. van Hall en zijn constitutionele beginselen, diss. RUL, Amsterdam 1932, p. 97-99.
- Zie hierover Kortmann 2012, p. 207; zie ook J.H. Prins, Over representatie en identiteit, Kluwer: Deventer, 1978.
- ArRvS 6 september 1982, AB 1983, 114 (Beesel).
- Zie HR 18 november 1988, AB 1989, 185 (Aruba).
Vertegenwoordiging
Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat parlementariërs hun vertegenwoordigende werk doen vanuit een bepaalde overtuiging of ideologie. Gekozen volksvertegenwoordigers zijn gewoonlijk lid van een politieke partij met een partijprogram dat is gegrond op ideologische, levensbeschouwelijke of religieuze beginselen. De gekozenen dragen namens de partij die beginselen uit en bepalen op grond daarvan hun standpunten. Daar is niets mis mee, zolang zij steeds vanuit die ideologie of overtuiging trachten het algemeen belang te behartigen. Pogingen van een partijbestuur om van parlementariërs bepaalde standpunten of stemgedrag af te dwingen, of om een kamerlid te dwingen zijn zetel op te geven wanneer deze de partijlijn verlaat, zijn echter strijdig met de Grondwet.
Vertegenwoordiging
Plaats Uw Reactie
*Verplicht invulveld straks zijn alleen uw naam en reactie zichtbaar.
Er kan enige tijd overheengan tot uw reactie zichtbaar is.