05 Wetgeving en bestuur

Artikel 98 - Samenstelling krijgsmacht


Grondwetsbepaling

  1. De krijgsmacht bestaat uit vrijwillig dienenden en kan mede bestaan uit dienstplichtigen.
  2. De wet regelt de verplichte militaire dienst en de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping in werkelijke dienst.

Vrijwilligerskrijgsmacht 1 De bijdrage bouwt voort op het commentaar bij art. 98 Gw door J. van Schooten-van der Meer in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 3e dr. 2000 (alsook de 2e dr. 1992).

De krijgsmacht bestond tot de grondwetsherziening van 1887 uit de in verschillende grondwetsartikelen vastgelegde onderdelen (1) zee- en landmacht (vrijwilligers), (2) een nationale militie (vrijwilligers aan te vullen door dienstplichtigen) en (3) de plaatselijke schutterijen. Deze drie onderdelen werden bij de herziening van 1887 in één artikel samengevoegd tot een zee- en een landmacht. Dit leger bestond uit vrijwilligers en dienstplichtigen.2 G.L. Coolen, ‘Welke taken kunnen aan de krijgsmacht worden opgedragen?’, MRT 1993, nr. 5, p. 145. De wet regelde de ‘verpligte krijgsdienst’ en de verplichtingen van hen die niet tot de ‘zee- en landmagt’ behoren.

Hoewel de tekst van 1887 de basis vormde voor het huidige artikel 98 Grondwet (Gw), werd er tot 1995 bepaald dat de krijgsmacht bestond uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen. De grondwetsherziening van 1995 hield rekening met de afloop van de zogenoemde Koude Oorlog, en met de behoefte de krijgsmacht steeds vaker in te zetten bij internationale vredesoperaties (zoals bijvoorbeeld VN-missies) die niet direct dienend zijn voor de binnenlandse veiligheidssituatie.3 Voor een uitwerking van het spanningsveld tussen enerzijds de verplichte militaire dienst en anderzijds de klassieke grondrechten en de in verdragen vastgelegde vrijheidsrechten, zie: R.M. Eiting, ‘Aantekeningen bij de rechtmatigheid van de militaire dienstplicht’, MRT 1992, nr. 6, p. 169-181. Wat dit laatste punt betreft: dergelijke technisch complexe en potentieel gevaarlijke operaties vereisen, zo was het uitgangspunt, een professioneel geschoold kader. Bovendien bleek het steeds moeilijker een dergelijke taak uit te voeren, omdat de gewoonte bestond een dergelijke uitzending op basis van vrijwilligheid te doen plaatsvinden; er bestond weinig animo voor. Een hervorming van de krijgsmacht diende zich dus aan. Sinds 1995 constitueert het eerste lid van artikel 98 een krijgsmacht die bestaat uit vrijwillig dienenden en, indien de wetgever dat bepaalt, uit dienstplichtigen. Het woordje ‘kan’ moet dus in het licht worden gezien van de overgang van een dienstplichtstelsel naar een vrijwilligerskrijgsmacht, die op 1 januari 1998 haar beslag kreeg.4 De koerswijziging naar een vrijwilligerskrijgsmacht vond zijn grondslag in de Prioriteitennota ‘Een andere wereld, een andere Defensie’. De geleidelijke vervanging van dienstplichtigen door beroepspersoneel heeft op 1 januari 1998 haar beslag gekregen. Zie verder Kamerstukken II 1992/93, 22975, nr. 2 en de memorie van toelichting bij de Kaderwet dienstplicht, Kamerstukken II 1994/95, 24245, nr. 3. Daarmee is de mogelijkheid gecreëerd een leger in te stellen dat louter uit beroepskrachten bestaat.

Het tweede lid van artikel 98 komt nagenoeg overeen met de eerste volzin van  artikel 98, derde lid, naar de tekst van 1995. Slechts de term ‘krijgsdienst’ is met het oog op modernisering van de tekst vervangen door de in het spraakgebruik meer gangbare term ‘militaire dienst’. Formeel gaf de Dienstplichtwet tot 1 mei 1997 uitvoering aan het derde lid van het oude artikel 98 Gw, hoewel in januari 1996 de laatste lichtingsploeg opkwam en in augustus van dat jaar de laatste dienstplichtigen afzwaaiden. In verband met de genoemde overgang naar een stelsel van een vrijwilligerskrijgsmacht trad met ingang van 1 mei 1997 de nieuwe Kaderwet dienstplicht in werking. Deze wet regelt de in artikel 98, tweede lid, genoemde bevoegdheid tot opschorting van de verplichte krijgsdienst, evenals de beëindiging van die opschorting, waardoor het dienstplichtstelsel weer kan worden geactiveerd. Dat impliceert dat formeel de dienstplicht dus niet is afgeschaft, maar, zoals gezegd, opgeschort. In de vermelde Kaderwet dienstplicht is die opschorting en de beëindiging daarvan geregeld in hoofdstuk 4, door respectievelijk artikel 39 en 40. Een en ander gebeurt bij wege van Koninklijk Besluit. Op basis van het tweede lid van beide bepalingen kan die opschorting of beëindiging weer worden ingetrokken indien de Staten-Generaal daartegen bezwaar maakt.

Omdat het om een opschorting gaat, wordt de inschrijving voor de dienstplicht gewoon voortgezet. Daarbij geldt als hoofdregel dat voor de dienstplicht wordt ingeschreven de Nederlander die in het jaar waarin hij 17 jaar wordt, als ingezetene is opgenomen in een basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente. Praktisch merkt men van deze regeling momenteel weinig. Wel kan men door reactivering van het dienstplichtstelsel voor een keuring worden opgeroepen (en eventueel als dienstplichtige worden aangemerkt).

Het is in dit verband de moeite om te constateren dat de wetgever de Kaderwet dienstplicht, die tot voor kort enkel op mannen betrekking had, zodanig werd aangepast dat die nu neutraal is geformuleerd. De nieuwe versie van de Kaderwet werd op 2 oktober 2018 door de Eerste Kamer aanvaard5 M.J.E.A. Smit, ‘De invoering van de dienstplicht voor vrouwen per 1 januari 2020 betreft een principieel onderwerp: de gelijkwaardigheid van man en vrouw’, MRT 2019, zie: https://puc.overheid.nl/mrt/doc/PUC_293826_11/1/. en op 25 april 2019 werd de wijzigingswet in het Staatsblad gepubliceerd.6 Stb. 2019, 160. Op 1 januari 2020 is de nieuwe Kaderwet in werking getreden.7 www.eerstekamer.nl/behandeling/20190628/publicatie_inwerkingtreding_3/document3/f=/vkzp2y0va9z7.pdf. De minister van Defensie had het in oktober 2020 in dit verband overigens over de gelijke toepassing van de nieuwe Kaderwet op ‘meisjes en jongens’.8 www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/10/20/dienstplichtbrief-voor-het-eerst-ook-naar-vrouwen Ook in de stukken van de Eerste Kamer heeft men het over de invoering van de dienstplicht voor vrouwen. Zie: www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/34764_invoering_dienstplicht_voor. Ik ga er echter van uit dat door de neutrale formulering van de Kaderwet zelf, die op iedere, dus ook de genderneutrale of genderfluïde, burger van toepassing is.

In het geval de dienstplicht wordt gereactiveerd, zullen overigens op grond van de artikelen 12-17 van de Kaderwet dienstplicht, nadere algemene regels worden gesteld over uitstel, ontheffing en vrijstelling van de dienstplicht. Voor deze constructie is gekozen omdat het tijdstip van beëindiging van de opschorting van de opkomstplicht onbekend is en tot dat moment ongewis is welke individuele omstandigheden precies legitieme uitstel-, vrijstellings-, of ontheffingsgronden zullen vormen. Smit wijst erop dat daarbij gedacht kan worden aan familie-, loopbaan- of studieomstandigheden.9 Aldus Smit 2019.

Anders dan ingevolge artikel 33 Dienstplichtwet, waarin de uitzending van Dienstplichtigen buiten Nederland werd geregeld, worden onder de Kaderwet dienstplicht operaties voor crisisbeheersing, ook na beëindiging van de genoemde opschorting, in gewone omstandigheden uitgevoerd door het in werkelijke dienst zijnde beroepspersoneel, eventueel aangevuld met reservisten op vrijwillige basis.10 Kamerstukken II 1994/95, 24245, nr. 3, p. 10.

Voetnoten

  1. 1
    De bijdrage bouwt voort op het commentaar bij art. 98 Gw door J. van Schooten-van der Meer in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 3e dr. 2000 (alsook de 2e dr. 1992).
  2. 2
    G.L. Coolen, ‘Welke taken kunnen aan de krijgsmacht worden opgedragen?’, MRT 1993, nr. 5, p. 145.
  3. 3
    Voor een uitwerking van het spanningsveld tussen enerzijds de verplichte militaire dienst en anderzijds de klassieke grondrechten en de in verdragen vastgelegde vrijheidsrechten, zie: R.M. Eiting, ‘Aantekeningen bij de rechtmatigheid van de militaire dienstplicht’, MRT 1992, nr. 6, p. 169-181.
  4. 4
    De koerswijziging naar een vrijwilligerskrijgsmacht vond zijn grondslag in de Prioriteitennota ‘Een andere wereld, een andere Defensie’. De geleidelijke vervanging van dienstplichtigen door beroepspersoneel heeft op 1 januari 1998 haar beslag gekregen. Zie verder Kamerstukken II 1992/93, 22975, nr. 2 en de memorie van toelichting bij de Kaderwet dienstplicht, Kamerstukken II 1994/95, 24245, nr. 3.
  5. 5
    M.J.E.A. Smit, ‘De invoering van de dienstplicht voor vrouwen per 1 januari 2020 betreft een principieel onderwerp: de gelijkwaardigheid van man en vrouw’, MRT 2019, zie: https://puc.overheid.nl/mrt/doc/PUC_293826_11/1/.
  6. 6
    Stb. 2019, 160.
  7. 7
    www.eerstekamer.nl/behandeling/20190628/publicatie_inwerkingtreding_3/document3/f=/vkzp2y0va9z7.pdf.
  8. 8
    www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/10/20/dienstplichtbrief-voor-het-eerst-ook-naar-vrouwen Ook in de stukken van de Eerste Kamer heeft men het over de invoering van de dienstplicht voor vrouwen. Zie: www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/34764_invoering_dienstplicht_voor.
  9. 9
    Aldus Smit 2019.
  10. 10
    Kamerstukken II 1994/95, 24245, nr. 3, p. 10.

historische-versies?

Lorem ipsum dolor sit amet consectetur, adipisicing elit. Sapiente consequuntur ipsa dolores optio porro ratione culpa aspernatur, voluptatem nostrum, possimus nihil facere natus modi nam, laboriosam a? Nihil, quos ullam?