- CATEGORIE
- Adviesorganen
- Burgerrechten
- Decentralisatie
- Eigendom
- Gelijkheid
- Godsdienst en levensovertuiging
- Grondwetsherziening
- Internationale rechtsorde
- Privacy
- Rechtspleging
- Rechtspraak
- Regering, Koning
- Sociale rechtsstaat
- Staten-Generaal
- Uitingsrechten
- Wetgeving en bestuur
- AUTEUR
- M. Adams
- B.C. van Beers
- A.A.L. Beers & K.T. Meijer
- A.A.L. Beers & J.C.A. de Poorter
- S.C. van Bijsterveld & B.P. Vermeulen
- G. Boogaard
- G. Boogaard & J. Uzman
- S.S. Buisman & S.B.G. Kierkels
- S. Daniëls
- J.W.A. Fleuren
- F. Fleurke
- J.L.M. Gribnau & M.R.T Pauwels
- M.M. Groothuis
- E.M.H. Hirsch Ballin
- H.G. Hoogers
- M. Houwerzijl & N. Zekic
- M. Houwerzijl & F. Vlemminx
- P. Jacobs
- N.M.C.P. Jägers & J.P. Loof
- E.J. Janse de Jonge
- S. Jellinghaus & E. Huisman
- J. Kiewiet & G.F.M. van der Tang †
- T. Kooijmans en J. van der Ham
- E.J. Koops en R. Passchier
- G. Leenknegt
- K.T. Meijer
- D. Mentink, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjens
- B.M.J. van der Meulen
- T. Peters
- J.C.A. de Poorter
- J.M. van Schooten, G. Leenknegt & M. Adams
- G. van der Schyff
- J. Uzman & G. Boogaard
- J. Uzman
- B.P. Vermeulen
- F.M.C. Vlemminx
- F.M.C. Vlemminx & G. van der Schyff
- F.M.C. Vlemminx & A.C.M. Meuwese
- W.J.M. Voermans
- B.W.N. de Waard
- W. van der Woude
- ARTIKEL
- Artikel 1 Gelijke behandeling
- Artikel 2 Nederlandschap en vreemdelingen
- Artikel 3 Gelijke benoembaarheid
- Artikel 4 Kiesrecht
- Artikel 5 Petitierecht
- Artikel 6 Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
- Artikel 7 Vrijheid van meningsuiting
- Artikel 8 Recht tot vereniging
- Artikel 9 Recht tot vergadering en betoging
- Artikel 10 Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer
- Artikel 11 Onaantastbaarheid van het lichaam
- Artikel 12 Binnentreden woning
- Artikel 13 Vertrouwelijke communicatie
- Artikel 14 Onteigening
- Artikel 15 Vrijheidsontneming
- Artikel 16 Nulla poena
- Artikel 17 Wettelijk toegekende rechter
- Artikel 18 Rechtsbijstand
- Artikel 19 Werkgelegenheid en arbeidskeuze
- Artikel 20 Bestaanszekerheid
- Artikel 21 Milieubescherming
- Artikel 22 Volksgezondheid en woongelegenheid
- Artikel 23 Onderwijs
- Artikel 24 Koningschap
- Artikel 25 Erfopvolging
- Artikel 26 Status ongeboren kind Koning
- Artikel 27 Afstand koningschap
- Artikel 28 Afstand koningschap door huwelijk
- Artikel 29 Uitsluiting troonopvolging
- Artikel 30 Benoemde Koning
- Artikel 31 Erfopvolging benoemde koning
- Artikel 32 Inhuldiging Koning
- Artikel 33 Koningschap en meerderjarigheid
- Artikel 34 Ouderlijk gezag minderjarige Koning
- Artikel 35 Buitenstaatverklaring
- Artikel 36 Tijdelijke neerlegging koninklijk gezag
- Artikel 37 Uitoefening koninklijk gezag door regent
- Artikel 38 Uitoefening koninklijk gezag door RvS
- Artikel 39 Lidmaatschap koninklijk huis
- Artikel 40 Uitkering koninklijk huis
- Artikel 41 Inrichting huis Koning
- Artikel 42 Ministeriële verantwoordelijkheid
- Artikel 43 Regering en ministers
- Artikel 44 Ministeries
- Artikel 45 Ministerraad
- Artikel 46 Staatssecretarissen
- Artikel 47 Ondertekening en contraseign
- Artikel 48 Ontslag en benoeming ministers
- Artikel 49 Ambtseed minister en staatssecretaris
- Artikel 50 Vertegenwoordiging
- Artikel 51 Eerste en Tweede Kamer
- Artikel 52 Zittingsduur
- Artikel 53 Evenredige vertegenwoordiging
- Artikel 54 Verkiezing Tweede Kamer
- Artikel 55 Verkiezing Eerste Kamer
- Artikel 56 Vereisten voor lidmaatschap
- Artikel 57 Incompatibiliteiten
- Artikel 57a Zwangerschap en ziekte
- Artikel 58 Geloofsbrieven
- Artikel 59 Kiesrecht en verkiezingen
- Artikel 60 Ambtsaanvaarding
- Artikel 61 Voorzitter en griffier
- Artikel 62 Verenigde vergadering
- Artikel 63 Geldelijke voorzieningen
- Artikel 64 Ontbinding Kamers
- Artikel 65 Troonrede
- Artikel 66 Openbaarheid vergaderingen
- Artikel 67 Quorum
- Artikel 68 Inlichtingenplicht bewindslieden
- Artikel 69 Aanwezigheid bewindslieden
- Artikel 70 Recht van enquête
- Artikel 71 Parlementaire onschendbaarheid
- Artikel 72 Reglement van orde
- Artikel 73 Taak Raad van State
- Artikel 74 Rechtspositie leden
- Artikel 75 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Raad van State
- Artikel 76 Algemene rekenkamer
- Artikel 77 Rechtpositie leden rekenkamer
- Artikel 78 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Rekenkamer
- Artikel 78a Nationale ombudsman
- Artikel 79 Vaste colleges van advies
- Artikel 80 Openbaarmaking advies
- Artikel 81 Wetgevende macht
- Artikel 82 Indienen wetsvoorstel
- Artikel 83 Toezending wetsvoorstel TK
- Artikel 84 Wijziging wetsvoorstel
- Artikel 85 Toezending wetsvoorstel EK
- Artikel 86 Intrekking wetsvoorstel
- Artikel 87 Aanneming en bekrachtiging
- Artikel 88 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 89 Algemene maatregel van bestuur
- Artikel 90 Bevordering internationale rechtsorde
- Artikel 91 Goedkeuring verdrag
- Artikel 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties
- Artikel 93 Verbindende kracht verdrag
- Artikel 94 Verdrag boven wet
- Artikel 95 Bekendmaking verdrag
- Artikel 96 Oorlogsverklaring
- Artikel 97 Krijgsmacht
- Artikel 98 Samenstelling krijgsmacht
- Artikel 99 Gewetensbezwaren militaire dienst
- Artikel 99a Civiele verdediging
- Artikel 100 Inlichtingen over krijgsmacht
- Artikel 101 [vervallen]
- Artikel 102 [vervallen]
- Artikel 103 Uitzonderingstoestand
- Artikel 104 Belastingheffing
- Artikel 105 Recht van begroting
- Artikel 106 Geldstelsel
- Artikel 107 Codificatie
- Artikel 108 [vervallen]
- Artikel 109 Rechtspositie ambtenaren
- Artikel 110 Openbaarheid van bestuur
- Artikel 111 Ridderorden
- Artikel 112 Civiele en administratieve rechtspraak
- Artikel 113 Strafrechtspraak
- Artikel 114 Doodstraf
- Artikel 115 Administratief beroep
- Artikel 116 Rechterlijke macht
- Artikel 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht
- Artikel 118 Hoge Raad
- Artikel 119 Ambtsmisdrijven
- Artikel 120 Toetsingsverbod
- Artikel 121 Openbaarheid terechtzittingen
- Artikel 122 Gratie
- Artikel 123 Instelling provincies en gemeenten
- Artikel 124 Autonomie en medebewind
- Artikel 125 Organen decentrale besturen
- Artikel 126 Ambtsinstructie commissaris koning
- Artikel 127 Vaststelling verordening
- Artikel 128 Toekenning bevoegdheden
- Artikel 129 Verkiezing vertegenwoordigend orgaan
- Artikel 130 Kiesrecht gemeenteraad niet-Nederlanders
- Artikel 131 Aanstelling burgemeester en commissaris Koning
- Artikel 132 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid decentrale besturen
- Artikel 132a Caribische openbare lichamen
- Artikel 133 Waterschappen
- Artikel 134 Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
- Artikel 135 Gemeenschappelijke regelingen
- Artikel 136 Geschillen
- Artikel 137 Grondwetswijziging
- Artikel 138 Aanpassing niet gewijzigde bepalingen
- Artikel 139 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 140 Handhaving bestaande regelgeving
- Artikel 141 Bekendmaking herziene Grondwet
- Artikel 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut
- Artikel IX - Berechting van misdrijven in oorlogstijd
- Artikel XIX - Afkondigingsformulier
- HOOFDSTUK
- Hoofdstuk 1 Grondrechten
- Hoofdstuk 2 Regering
- Hoofdstuk 3 Staten-Generaal
- Hoofdstuk 4 Adviesorganen
- Hoofdstuk 5 Wetgeving en bestuur
- Hoofdstuk 6 Rechtspraak
- Hoofdstuk 7 Decentralisatie
- Hoofdstuk 8 Herziening grondwet
- Additionele artikelen
DE GRONDWET
Artikel 112 - Civiele en administratieve rechtspraak
-
Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
-
De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.
Artikel 113 - Strafrechtspraak
-
Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
-
Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.
-
Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd.
-
Voor berechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.
Artikel 114 - Doodstraf
Artikel 115 - Administratief beroep
Artikel 116 - Rechterlijke macht
-
De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.
-
De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.
-
De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.
-
De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.
Artikel 117 - Rechtspositie leden rechterlijke macht
-
De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd.
-
Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
-
In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen.
-
De wet regelt overigens hun rechtspositie.
Artikel 118 - Hoge Raad
-
De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
-
De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht.
-
Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden opgedragen.
Artikel 119 - Ambtsmisdrijven
Artikel 120 - Toetsingsverbod
Artikel 121 - Openbaarheid terechtzittingen
Artikel 122 - Gratie
-
Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
-
Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.
WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR
ARTIKEL 122 - Gratie
INHOUD- Historische ontwikkeling en actuele betekenis
- Algemeen
- Gratie
- Amnestie
- Jurisprudentie
- Literatuur
- Historische versies
1. Historische ontwikkeling en actuele betekenis
Gratie als ‘de schoonste parel op des Konings kroon’ en ‘het tederste prerogatief’ is op de achtergrond geraakt in het moderne strafrecht en door opkomst van de rechtsstaat. Dit laatste valt ook af te lezen uit de grondwetsherziening van 1983. In het hoofdstuk over de rechtspraak verviel de corresponderende bepaling dat ‘alom in de Nederlanden’ recht werd gesproken in naam des Konings (artikel 163 Grondwet van 1953).[8] Als waarborg voor centralisatie van rechtspraak werd deze bepaling overbodig geacht tenopzichte van het vereiste dat gerechten bij de wet moeten worden ingesteld. Bovendien moest worden vermeden dat justitiabelen het staatshoofd verantwoordelijk zouden stellen voor de rechterlijke strafvonnissen.[9] Het doorvoeren van de keuze om de verwijzingen naar de (constitutionele) Koning te vervangen door het vormvoorschrift ‘bij koninklijk besluit,’ heeft de aandacht verder afgeleid van de persoon van de Koning. Ten slotte is in 1983 de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur[10] de rechter aan te wijzen wiens advies moet worden ingewonnen over de gratieverlening, vervangen door de algemene bevoegdheid voor de wetgever om hierover en in het algemeen voorschriften te stellen. De inmiddels op basis van artikel 122 Grondwet vastgestelde Gratiewet[11] stelt eisen aan de procedure en bevat in artikel 2 ook de twee materiële criteria op basis waarvan gratie kan worden verleend. Dat zijn: ofwel op grond van een omstandigheid die, had de rechter het geweten, tot een andere uitspraak had geleid, ofwel ‘indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.’ Gratie is dus inmiddels geen persoonlijke koninklijke gunst meer, maar ingebed geraakt in de politieke ministeriële verantwoordelijkheid en het rechtsstatelijke legaliteitsbeginsel.
De discretionaire ruimte voor gratieverlening is verder ingekaderd door de internationale mensenrechten. Kortmann merkt in zijn commentaar nog op dat de tekst van de Grondwet zich niet (meer) beperkt tot interventies in de gevolgen van een bestraffend vonnis.[12] Dit was bedoeld om ook in het tuchtrecht gratie te kunnen gaan verlenen.[13] Door de huidige formulering van de Grondwet ontstaat de mogelijkheid dat de regering ook kan ingrijpen in de rechtsgevolgen van een civiel of administratief vonnis, bijvoorbeeld als de rechter een bevel tot wetgeving geeft.[14] Hoewel de Grondwet een interventie in een civiel vonnis naar de tekst dus niet uitsluit, zal deze inmiddels vrijwel zeker afstuiten op artikel 6 EVRM. Het enkele bestaan van de bevoegdheid van de Kroon om een eigen oordeel in plaats te stellen van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven[15] maakte dat die laatste in de ogen van het EHRM geen ‘onafhankelijke rechter’ meer was.[16] Bovendien valt de executie van ‘eindvonnissen’ inmiddels ook onder artikel 6 EVRM.[17] Artikel 3 EVRM, het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling, heeft eveneens invloed gekregen op het gebruik van de gratiebevoegdheid. Het EHRM plaatst onder het martelverbod steeds indringender kanttekeningen bij de positie van levenslang gestraften. Zij moeten perspectief houden dat hun strafde iure en de facto te eniger tijd kan worden verkort.[18] Sinds de Regeling volgprocedure langgestraften uit 1978 (die kon uitmonden in ambtshalve gratie of omzetting naar een tijdelijke straf) in 2000 is afgeschaft, bestaat het perspectief van levenslang gestraften uit de mogelijkheid aan de burgerlijke rechter om een oordeel te vragen of zelf om gratie verzoeken. In algemene zin heeft de Hoge Raad deze situatie voldoende bevonden in het licht van artikel 3 EVRM.[19] Daarbij tekende de Hoge Raad aan dat dit anders zou worden als zou blijken dat levenslang gestraften in feite nooit gratie krijgen.
Inmiddels staat de oude gratiebevoegdheid daarmee in het centrum van de discussie over het ‘prospect of release’ van levenslang gestraften en over hun ‘possibility of review’ van de voortzetting van hun straf. Deze zogenaamde Vintertoets behelst dan ook de vraag ‘of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd’[20], en dient na 25 jaar te worden toegepast.Omvangrijk is de recente gratiepraktijk voor levenslang gestraften in ieder geval niet. In 1986 werd (onder het oude beleid) nog gratie verleend en in 2009 mocht de terminaal zieke A.C. twee weken voor zijn verwachte dood naar huis.[21] De vraag of vaker meegewerkt moet worden aan (uitzicht op) gratie, is voorwerp van een complexe confrontatie tussen rechters die de Vinter-toets uit de EHRM-jurisprudentie proberen te implementeren en toenemende terughoudendheid van de politieke ambten bij de resocialisatie van levenslang gestraften.[22] Zo stelde de staatssecretaris nog in juni 2016 dat ‘[l]evenslang is wat het is: opsluiting voor de rest van het leven. Daar kiest de rechter bewust voor. Hij kan immers ook een tijdelijke gevangenisstraf opleggen. […] Ik ben niet voornemens hiervan af te wijken.’ De toets die de staatssecretaris dan ook beoogt, betreft de vraag of een levenslanggestrafte een begin mag maken met re-integratieactiviteiten. Dit is dan ook een wezenlijk andere benadering dan het EHRM voor ogen staat, dat de eventuele beëindiging van de straf - prospect of release – gedurende het gevangenschap voortdurend voorstaat, en beoordeling vraagt omtrent de ontwikkelingen die de gedetineerde heeft doorgemaakt richting rehabilitatie – possibility of review.
Met betrekking tot gratieverlening hebben zich de afgelopen jaren onder deze spanningen tussen EHRM en Nederlandse regering, met de Hoge Raad als schipperend orgaan, ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot gratieverlening voor levenslanggestraften. Hoewel er al losse stenen lagen, was de steen die de ontwikkelingslawine van de Nederlandse gratieverlening teweeg bracht het vernietigende oordeel van het EHRM in de Murray zaak Hierin werd duidelijk dat de mogelijkheden tot resocialisatie van levenslanggestraften, een wezenlijke voorwaarde gratie te kunnen verlenen, in Nederland tekortschoot. Een levenslanggestrafte die psychiatrische hulp nodig had maar niet kreeg, had de facto geen kans op gratieverlening. Hierom is sprake van schending van artikel 3 EVRM. De Hoge Raad stelde op 5 juli 2016 , in navolging van Murray, in een tussenarrest dat ‘[z]olang die praktijk niet zodanig is gewijzigd dat voor een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde een reële mogelijkheid bestaat tot herbeoordeling van de straf op de wijze als hiervoor geschetst, welke kan leiden tot verkorting van de straf dan wel (voorwaardelijke) invrijheidstelling, levert de oplegging van een levenslange gevangenisstraf een schending op van art. 3 EVRM.’
In het vervolgarrest stelde de Hoge Raaddat de procedurele waarborgen, oftewel de iure het wel goed in elkaar zit in Nederland, mede dankzij de introductie van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften. Echter, ‘[i]ndien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, zal zulks bepaaldelijk een factor van betekenis zijn bij de alsdan te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met art. 3 EVRM.’ De Hoge Raad houdt dus wel oog voor de mogelijkheid dat het de facto blijft schuren. De Staatssecretaris hield een wezenlijk andere interpretatie op de levenslanggestraften praktijk dan het EVRM, waarbij de Hoge Raad moet schipperen.
De verwijzing naar het Besluit Adviescollege levenslanggestraften is in dat licht niet vreemd. Dit Besluit is een poging om de Nederlandse praktijk in lijn te brengen met het EVRM. Daarbij wordt onder andere een termijn voor het beoordelen van het gratieverzoek binnen 2 jaar opgenomen. Daarnaast worden taken aan een adviescollege opgedragen, waaronder de advisering of en wanneer een levenslanggestrafte voor resocialisatie- en re-integratieactiviteiten in aanmerking komt (art. 4 lid 1 sub a). Dit besluit is in 1 maart 2017 in werking getreden. Desondanks kwam er toch kritiek op de (nieuwe) Nederlandse praktijk. Zo werd vanuit een collectief (NJCM, Forum levenslang, en het Nederlandse Helsinki Comité) een verzoek gestuurd (23 september 2019) naar het directoraat-generaal voor de mensenrechten van de Raad van Europa om Nederland te bewegen de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van gratie in de praktijk te verbeteren. De aanhoudende structurele problemen omtrent gratie voor levenslanggestraften zou namelijk samenhangen met de te enge interpretatie van de Murray zaak. Opvallend aan de kritiek is dat de brief gericht is aan het Europese deel van het Koninkrijk. De te enge interpretatie van de Nederlandse Staat zou te maken hebben met de notie dat de Staat de problematiek in de Antillen, waar Murray zijn leven gevangen zat, niet in één op één van toepassing zou zijn op Nederland (het Europese deel). De beantwoording van de brief laat geen misverstand bestaan over de interpretatie van de Nederlandse regering. De regering is volgens de brief van oordeel ‘that general measures to implement the Court’s judgment and to prevent similar violations in the future are called for in Curaçao and Aruba’.
Verder bleek eind 2019, na een rapport van de Nationale ombudsman, dat het bij AMvB opgerichte adviescollege niet betrokken was bij een gratieprocedure. In combinatie met een aantal andere factoren acht de Nationale ombudsman de onderzochte klacht over het advies gegrond, wegens schending van het vereiste van respect voor grondrechten en van het motiveringsvereiste. Naar aanleiding van dit rapport zijn kamervragen gesteld door D66 en CU. De Staatssecretaris blijft tijdens de kamervragen afstand bewaren, en belooft enkel in de toekomst ‘rekening [te] houden met het oordeel van de ombudsman.’
2. Algemene opmerkingen
te staken.[24]
De plaatsing van artikel 122 in het hoofdstuk over de rechtspraak is er met het vervallen van de (corresponderende) bepaling dat recht wordt gesproken in naam des Konings, en door het verdwijnen van de associatie met een koninklijke gunst, niet logischer op geworden. De keuze dit toch te doen, is sinds de Proeve gerechtvaardigd met het argument dat hoofdstuk 6 van de Grondwet niet alleen
betrekking heeft op de organisatie van de rechterlijke macht maar ook een aantal waarborgen ter verzekering van justitiabelen bevat. Ook het staatsrecht heeft moeite dit artikel in te passen. Is gratieverlening onderdeel van de rechtsprekende functie, zodat we hier, net als in artikel 81 Grondwet, te maken hebben met een concessie op de leer van de zuivere machtenscheiding? Wij menen van niet. Een
rechterlijke uitspraak machtigt tot het uitvoeren van de sanctie door de uitvoerende macht en stelt daaraan de maximale grenzen, maar dat maakt de executie van een vonnis nog niet tot een onderdeel van de rechtsprekende functie.[25] Dat wil uiteraard niet zeggen dat het nooit onrechtmatig kan zijn om gratie te verlenen. Spiegelbeeldig aan een besluit om vervolging in te stellen, moet de gratiebevoegdheid in onze ogen in beginsel worden gezien als een kwestie van bestuurlijke opportuniteit (waaronder een moreel-ethische dimensie moet worden begrepen), zonder de mogelijkheid van onrechtmatigheid uit te sluiten. Oud kiest er wat dit betreft dan ook terecht voor om de gratiebevoegdheid in het hoofdstuk over de uitvoerende macht te bespreken. Ouds kritiek op de keuze van Van der Pot om artikel 122 Grondwet in het deel ‘rechtspraak’ te bespreken,[26] gaat echter maar deels op. Inderdaad is in ieder geval de verlening van amnestie geen daad van rechtspraak, maar evenmin een handeling van uitvoerende aard.
3. Gratie
vastgesteld, ook het gevoelen van de minderheid en de daarvoor aangevoerde gronden bevat (artikel 7, tweede lid, Gratiewet).
Buiten de levenslanggestraften problematiek, hetgeen per saldo maar een klein deel vormt van de zaken omtrent gratieverlening, heeft er in de afgelopen jaren één zaak zich tot een arrest weten te ontpoppen. De vraag bij het Gerechtshof Den Haag die voorlag was of een schadevergoedingsmaatregel gratieerbaar was. Een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd aan een verdachte om schade te vergoeden aan slachtoffers. Deze maatregelen zijn volgens het gerechtshof niet gratieerbaar.
Praktisch speelt de ‘Screeningsautoriteit Justis’, een agentschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, een grote rol in de procedure.[31] Dat verzamelt en controleert de stukken. Het jaarverslag over 2019[32] aat ten aanzien van gratieverlening de volgende statistiek zien:
Totaal aantal gratiebeslissingen | Kwartaal 1 | Kwartaal 2 | Kwartaal 3 | Kwartaal 4 | Totaal |
Onvoorwaardelijk toegewezen | 28 | 37 | 30 | 50 | 145 |
Voorwaardelijk toegewezen | 6 | 12 | 8 | 13 | 39 |
Afgewezen | 127 | 155 | 131 | 118 | 531 |
Buiten behandeling gestelde gratieverzoeken |
70 | 63 | 78 | 53 | 264 |
4. Amnestie
Amnestie ontneemt aan gepleegde strafbare feiten het strafbare karakter, dat alleen bij of krachtens de wet kan worden verleend. Ook materieel is de amnestie te beschouwen als een daad van wetgeving. Tussen 1848 en 1983 bepaalde Grondwet dat de amnestie ‘niet dan bij eene wet’ werd verleend. In 1983 is delegatie van de bevoegdheid tot amnestieverlening toegestaan. Verschillende auteurs hebben zichvervolgens afgevraagd wat nog de zin van deze bepaling is, nu hij praktisch alleen verbiedt dat de lagere wetgevers uit zichzelf amnestie gaan verlenen.[33]Los van een verbod voor de gemeenteraad om zonder grondslag in een formele wet amnestie te verlenen voor parkeerdelicten, menen wij dat het grondwettelijk blijven erkennen van het bestaan van deze bevoegdheid van toevoegde waarde is. Hoewel
de voorbeelden van het gebruik van deze bevoegdheid zeer zeldzaam zijn, is een toekomstig gebruik niet uitgesloten. Het enige voorbeeld dat in de literatuur geregeld figureert, is de wet van 6 augustus
1914[34] waarin aan bepaalde categorieën deserteurs amnestie werd verleend als zij zich in het kader van de mobilisatie alsnog voor militaire dienst zouden melden.
Andere voorbeelden lijken er niet te zijn. De digitale zoekmogelijkheden van StatenGeneraaldigitaal.nl hebben slechts het initiatiefwetsvoorstel uit 1934 opgeleverd, aanhangig gemaakt door de leden Effendi en Visser (beiden CPN) om amnestie te verlenen aan degenen die in 1933 voor de kust van Sumatra hadden deelgenomen aan de muiterij op de kruiser De Zeven Provinciën.[35] In het recente verleden is de figuur van de amnestie echter onlangs weer opgedoken. Sinds de Hoge Raad de herzieningsverzoeken van dienstweigeraars voor Nederlands-Indië afwees, onder andere met de overweging dat de kwestie meer op de weg van de politieke en wetgevende organen dan van de herzieningsrechter ligt,[36] dringt het Comité Nederlandse Ereschulden aan op amnestie voor degenen die na de Tweede Wereldoorlog weigerden deel te nemen aan de politionele acties.
Buiten de Nederlandse regeling uit 1914 heeft de Hoge Raad zich wel uitgelaten over de (on)geldigheid van een Liberiaanse amnestieregeling rakend aan de Nederlandse jurisdictie. Amnestie werd door de Liberiaanse overheid verleend aan oorlogsmisdadigers die ten tijde van de burgeroorlog in Liberia zich niet hadden gedragen, waaronder in dit geval een Nederlandse wapenhandelaar. Tegen de achtergrond van de positieve verplichtingen die – onder meer ex art. 2 en 3 EVRM - op staten rusten om het recht op leven te beschermen en onmenselijke behandeling te voorkomen, dienen staten alsnog de mogelijkheid open te stellen voor strafrechtelijke vervolging en bestraffing, alsmede effectief en onafhankelijk onderzoek te doen tegen dergelijke oorlogsmisdadigers. Daarbij hebben Staten uiteraard een ruime margin of appreciation. Op die grond stelde de Nederlandse rechter het OM in staat om de verdachte alsnog te vervolgen, ondanks de Liberiaans verleende amnestie. Dit past overigens goed in de Grondwettelijke amnestie beschrijving waarin bij of krachtens de wet amnestie wordt verleend. Kennelijk is de Nederlandse appreciatie hiervan in casu dat dat gaat om Nederlandse wetten, mede beheerst door internationaal recht dat mensenrechten garandeert, en niet om wetten van staten die zich buiten dat kader plaatsten.
5. Jurisprudentie
- EHRM 19 april 1994, ECLI:CE:ECHR:1994:0419JUD001603490, nr. 16034/90 (Van de Hurk t. Nederland).- EHRM 19 maart 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:0319JUD001835791 nr. 18357/91 (Hornsby t. Griekenland).
- EHRM (GK) 12 februari 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0212JUD002190604, nr. 21906/04 (Kafkaris t. Cyprus).
- EHRM 15 januari 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0115JUD003350904, nr. 33509/04 (Burdov t. Rusland (no.2).
- EHRM (GK) 9 juli 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0709JUD006606909, nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a. t. Verenigd Koninkrijk).
- EHRM 3 februari 2015, ECLI:CE:ECHR:2017:0117JUD005759208, nr. 57592/08 (Hutchinson t. Verenigd Koninkrijk).
- EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110, nr. 10511/10 (Murray t. Koninkrijk der Nederlanden).
- HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741, NJ 2009/602.
- HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:74, nrs. 13/00068 H 13/00067 HPM.
- Hoge Raad 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185.
- Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325.
- Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2336.
- Gerechtshof Den Haag 30 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1662.
6. Literatuur
- C.A.J.M. Kortmann, De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987, Kluwer, Deventer 1987.
- J.T. Buijs, De Grondwet. Eerste Deel, Arnhem: Gouda Quint 1883.
- J. van Merriënboer, P. Bootsma & P. van Griensven, Tour de Force. Van Agt-
biografie, Amsterdam: Boom 2008.
- J. de Putter, ‘Genade voor recht. Van den vos Reynaerde en de historische
werkelijkheid’, in: Tiecelijn. Nieuwsbrief voor Reynardofielen 8 (1995) nr. 2,
p. 47- 60.
- R. Kranenburg, Het Nederlandsch Staatsrecht. Tweede Deel, Haarlem:
Tjeenk Willink 1938.
- W. van Hattum, ‘Het recht van gratie’, NJB 2014/ 1839 De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf (deel 2)’, Trema 2015/ 7.
- P.J. Oud, Het constitutioneel recht van het koninkrijk der Nederlanden, Deel II, Zwolle: Tjeenk Willink 1970.
7. Historische versies
Art. 49 Gw. 1814: De Souvereine Vorst verleent gratie, abolitie en remissie van straf, na ingenomen advies van den Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden. Art. 67 Gw. 1815: De Koning heeft het regt van gratie, na ingenomen advies van den Hoogen Raad der Nederlanden (art. 66 Gw. 1840).Art. 66 Gw. 1848: De Koning heeft het regt van gratie van straffen, door regterlijke vonnissen opgelegd.
Wanneer het veroordeelingen betreft tot drie jaren gevangenis en daar beneden en tot geldboete, hetzij te zamen, hetzij afzonderlijk, oefent de Koning dat regt uit, na gehoord advijs van den regter, die het vonnis heeft gewezen; in de overige zaken, na gehoord advijs van den Hoogen Raad.
Amnestie en abolitie worden niet dan door eene wet toegestaan.
Art. 68 Gw. 1887: De Koning heeft het regt van gratie van straffen, door regterlijk vonnis opgelegd.
Hij oefent dat regt uit na het advies te hebben ingewonnen van den regter daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen.
Amnestie of abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan (art. 70 Gw. 1938; art. 77 Gw. 1953).
Noten
- Van den vos Reynaerde, vers 2542- 2545. Willem die Madoc meende overigens wel dat Koning Nobel zeer onhoofs handelde door niet vooraf advies in te winnen bij de baronnen die het vonnis hadden gewezen. Zie: J. de Putter, ‘Genade voor recht. Van den vos Reynaerde en de historische werkelijkheid’, in: Tiecelijn. Nieuwsbrief voor Reynardofielen 8 (1995) nr. 2, p. 47- 60.
- R. Kranenburg, Het Nederlandsch Staatsrecht. Tweede Deel, Haarlem: Tjeenk Willink 1938, p. 110.
- Besluit van 26 augustus 1948 houdende bepalingen met betrekking tot het verlenen van gratie naar aanleiding van het 50- jarige Regeringsjubileum van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina en van de troonopvolging door Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana der Nederlanden (Stb. 1948, I 392).
- Besluit van 25 april 1955 houdende bepalingen met betrekking tot het verlenen van gratie naar aanleiding van de herdenking dat het Vaderland tien jaren geleden werd bevrijd (Stb. 1955, 170).
- Besluit van 28 februari 1966 houdende bepalingen met betrekking tot het verlenen van gratie naar aanleiding van het huwelijk van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Beatrix met Claus George Willem Otto Frederik Geert von Amsberg (Stb. 1966, 73).
- Een advies van Centrale Raad van Advies voor het Gevangeniswezen, de Psychopathenzorg en de Reclassering. Zie: P. Brood, ‘Bronnen voor gratieverlening tot 1987’, in: G.A.M. van Synghel (red.), Broncommentaren 7, Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis 2009, p. 184.
- J. van Merriënboer, P. Bootsma & P. van Griensven, Tour de Force. Van Agt- biografie, Amsterdam: Boom 2008, p. 361- 362 en p. 368- 369. Zie voor het officiële standpunt van de regering de brief van de staatssecretaris van 28 maart 1980, Staatscourant 1980/ 66.
- De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is nog tot de inhuldiging van Koning Willem Alexander recht blijven doen ‘in naam der Koningin’. Sinds 2013 is de Afdeling daar - stilzwijgend - mee opgehouden.
- Kamerstukken II 1979- 1980, 16 162, nr. 3, p. 3- 4 (Nng, VI, p. 7- 8).
- Besluit van 30 juni 1976, houdende vaststelling van een algemene maatregel van Rijksbestuur ter uitvoering van artikel 77, tweede lid, van de Grondwet (Stb. 1976, 378).
- Wet van 23 december 1987, houdende regelen voor de indiening en behandeling van en de beschikking op verzoekschriften om gratie (Stb. 1987, 598).
- C.A.J.M. Kortmann, De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987, Kluwer, Deventer 1987, p. 337.
- Kamerstukken II 1979- 1980, 16 162, nr. 3, p. 23- 24 (Nng VI, p. 27- 29). Een algemene regeling daarvan is in de Gratiewet echter niet opgenomen. Zie ARRvS (vz) 6 februari 1992, KG 1992/ 245. Er bestaan wel bijzondere gratievoorzieningen in tuchtrechtregelingen, zoals in artikel 109 Wet op het Notarisambt.
- Helemaal ondenkbaar is dat niet. Buijs (J.T. Buijs, De Grondwet. Eerste Deel, Arnhem: Gouda Quint 1883, p. 276 - 277) protesteert tegen de gratieverlening van een rechterlijk gebod om een opstal af te breken.
- Artikel 74 lid 1 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie (oud).
- EHRM 19 april 1994, nr. 16034/ 90 (Van de Hurk t. Nederland). De gewraakte bepaling was overigens al per 1 januari 1994 vervallen.
- EHRM 19 maart 1997, nr. 18357/ 91 (Hornsby t. Griekenland) en EHRM 15 januari 2009, nr. 33509/ 04 (Burdov t. Rusland (no.2).
- EHRM (GK) 12 februari 2008, nr. 21906/ 04 (Kafkaris t. Cyprus).
- HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741, NJ 2009/ 602 met annotatie van P.A.M. Mevis.
- EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66069/ 09, 130/ 10 en 3896/ 10 (Vinter e.a. t.Verenigd Koninkrijk), recentelijk nader ingevuld in EHRM 3 februari 2015, nr 57592/ 08 (Hutchinson t. Verenigd Koninkrijk), met name §119.
- Beantwoording Tweede Kamervragen van 4 maart 2014, 2013 Z 25341.
- W. van Hattum, ‘Het recht van gratie’, NJB 2014/ 1839 en W. van Hattum, ‘De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf (deel 2)’, Trema 2015/ 7, p. 200- 208. Zie ook de brief van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, d.d. 2 juni 2016, Wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, (kenmerk 766939 ) bevestigt dit: “Levenslang is wat het is: opsluiting voor de rest van het leven. Daar kiest de rechter bewust voor. Hij kan immers ook een tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Zoals mijn voorgangers op verschillende momenten aan uw Kamer hebben laten weten, is levenslang in beginsel levenslang. Ik ben niet voornemens hiervan af te wijken.”
- Kamerstukken II 1979- 1980, 16 162, nr. 3, p.23 (Nng VI, p. 27).
- Interpellatie van het lid Wolff (CPN) op 26 juni 1969, Handelingen II 1968-1969,72ste vergadering, blz. 3494 e.v.
- Vgl. P.J. Oud, Het constitutioneel recht van het koninkrijk der Nederlanden, Deel II, Zwolle: Tjeenk Willink 1970, p. 394.
- Die keuze maakt het Handboek nog steeds. Zie: Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bewerkt door D.J. Elzinga, R. de Lange, en H.G. Hoogers, 2014, p.839- 840.
- Kamerstukken II 1979- 1980, 16 162, nr. 3, p. 23 (Nng VI, p. 27).
- Oud meent overigens dat de Grondwet al sinds 1848 met gratie een individuele kwijtschelding bedoelde. P.J. Oud, Het constitutioneel recht van het koninkrijk der Nederlanden, Deel II, Zwolle: Tjeenk Willink 1970, p. 397.
- Besluit van 17 juli 1975 houdende bepalingen met betrekking tot het verlenen van gratie naar aanleiding van de ontstane achterstand in de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen (Stb. 1975, 400).
- Kamerstukken II 1979- 1980, 16 162, nr. 3, p. 24 (Nng VI, 28).
- Artikel 4 lid 3 sub a Organisatiebesluit Dienst Justis 2015, Staatscourant 2015, 25816.
- https://www.justis.nl/overjustis/cijfers/2019/gratie.aspx
- C.A.J.M. Kortmann, De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987, Kluwer: Deventer 1987, p. 337.
- Gedrukt onder nummer 186 van de zitting 1934- 1935. Het voorstel werd op 14 juli 1987 ingetrokken.
- HR 25 juni 2013, nrs. 13/ 00068 H 13/ 00067 H.
Gratie
De term amnestie duidt op het met terugwerkende kracht wegnemen van de strafbaarheid van bepaalde gedragingen, of op het opheffen van alle strafvervolging in een bepaalde periode. Dat kan gebeuren voordat er een veroordeling of zelfs vervolging heeft plaatsgevonden. Amnestie is in onbruik geraakt. In het verleden werd amnestie soms verleend bij bijzondere gebeurtenissen zoals een troonwisseling of wegens verandering van inzicht over de strafbaarheid van bepaalde gedragingen. Ook kan er, na een periode van revolutie of opstand die met ernstige ongeregeldheden en geweld gepaard is gegaan, verzoening van de betrokken partijen of bevolkingsgroepen mee worden beoogd. De bevoegdheid om amnestie te verlenen komt toe aan de wetgever; die kan eventueel besluiten ook aan andere organen bevoegdheden rondom de amnestieverlening toe te kennen.
Gratie
Juliania en gratie voor de vier van Breda
Konining Juliana was een fervent tegenstander van de doodstraf. Daarom zette zij zich in voor de vrijlating van de vier oorlogsmisdadigers die gevangen zaten in Breda. In het Historisch Nieuwsblad is dit beschreven.Plaats Uw Reactie
*Verplicht invulveld straks zijn alleen uw naam en reactie zichtbaar.
Er kan enige tijd overheengan tot uw reactie zichtbaar is.
Gratie
0 reactiesGratie
Gratie
Lees hier de gehele uitspraak.