- CATEGORIE
- Adviesorganen
- Burgerrechten
- Decentralisatie
- Eigendom
- Gelijkheid
- Godsdienst en levensovertuiging
- Grondwetsherziening
- Internationale rechtsorde
- Privacy
- Rechtspleging
- Rechtspraak
- Regering, Koning
- Sociale rechtsstaat
- Staten-Generaal
- Uitingsrechten
- Wetgeving en bestuur
- AUTEUR
- M. Adams
- B.C. van Beers
- A.A.L. Beers & K.T. Meijer
- A.A.L. Beers & J.C.A. de Poorter
- S.C. van Bijsterveld & B.P. Vermeulen
- G. Boogaard
- G. Boogaard & J. Uzman
- S.S. Buisman & S.B.G. Kierkels
- S. Daniëls
- J.W.A. Fleuren
- F. Fleurke
- J.L.M. Gribnau & M.R.T Pauwels
- M.M. Groothuis
- E.M.H. Hirsch Ballin
- H.G. Hoogers
- M. Houwerzijl & N. Zekic
- M. Houwerzijl & F. Vlemminx
- P. Jacobs
- N.M.C.P. Jägers & J.P. Loof
- E.J. Janse de Jonge
- S. Jellinghaus & E. Huisman
- J. Kiewiet & G.F.M. van der Tang †
- T. Kooijmans en J. van der Ham
- E.J. Koops en R. Passchier
- G. Leenknegt
- K.T. Meijer
- D. Mentink, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjens
- B.M.J. van der Meulen
- T. Peters
- J.C.A. de Poorter
- J.M. van Schooten, G. Leenknegt & M. Adams
- G. van der Schyff
- J. Uzman & G. Boogaard
- J. Uzman
- B.P. Vermeulen
- F.M.C. Vlemminx
- F.M.C. Vlemminx & G. van der Schyff
- F.M.C. Vlemminx & A.C.M. Meuwese
- W.J.M. Voermans
- B.W.N. de Waard
- W. van der Woude
- ARTIKEL
- Artikel 1 Gelijke behandeling
- Artikel 2 Nederlandschap en vreemdelingen
- Artikel 3 Gelijke benoembaarheid
- Artikel 4 Kiesrecht
- Artikel 5 Petitierecht
- Artikel 6 Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
- Artikel 7 Vrijheid van meningsuiting
- Artikel 8 Recht tot vereniging
- Artikel 9 Recht tot vergadering en betoging
- Artikel 10 Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer
- Artikel 11 Onaantastbaarheid van het lichaam
- Artikel 12 Binnentreden woning
- Artikel 13 Vertrouwelijke communicatie
- Artikel 14 Onteigening
- Artikel 15 Vrijheidsontneming
- Artikel 16 Nulla poena
- Artikel 17 Wettelijk toegekende rechter
- Artikel 18 Rechtsbijstand
- Artikel 19 Werkgelegenheid en arbeidskeuze
- Artikel 20 Bestaanszekerheid
- Artikel 21 Milieubescherming
- Artikel 22 Volksgezondheid en woongelegenheid
- Artikel 23 Onderwijs
- Artikel 24 Koningschap
- Artikel 25 Erfopvolging
- Artikel 26 Status ongeboren kind Koning
- Artikel 27 Afstand koningschap
- Artikel 28 Afstand koningschap door huwelijk
- Artikel 29 Uitsluiting troonopvolging
- Artikel 30 Benoemde Koning
- Artikel 31 Erfopvolging benoemde koning
- Artikel 32 Inhuldiging Koning
- Artikel 33 Koningschap en meerderjarigheid
- Artikel 34 Ouderlijk gezag minderjarige Koning
- Artikel 35 Buitenstaatverklaring
- Artikel 36 Tijdelijke neerlegging koninklijk gezag
- Artikel 37 Uitoefening koninklijk gezag door regent
- Artikel 38 Uitoefening koninklijk gezag door RvS
- Artikel 39 Lidmaatschap koninklijk huis
- Artikel 40 Uitkering koninklijk huis
- Artikel 41 Inrichting huis Koning
- Artikel 42 Ministeriële verantwoordelijkheid
- Artikel 43 Regering en ministers
- Artikel 44 Ministeries
- Artikel 45 Ministerraad
- Artikel 46 Staatssecretarissen
- Artikel 47 Ondertekening en contraseign
- Artikel 48 Ontslag en benoeming ministers
- Artikel 49 Ambtseed minister en staatssecretaris
- Artikel 50 Vertegenwoordiging
- Artikel 51 Eerste en Tweede Kamer
- Artikel 52 Zittingsduur
- Artikel 53 Evenredige vertegenwoordiging
- Artikel 54 Verkiezing Tweede Kamer
- Artikel 55 Verkiezing Eerste Kamer
- Artikel 56 Vereisten voor lidmaatschap
- Artikel 57 Incompatibiliteiten
- Artikel 57a Zwangerschap en ziekte
- Artikel 58 Geloofsbrieven
- Artikel 59 Kiesrecht en verkiezingen
- Artikel 60 Ambtsaanvaarding
- Artikel 61 Voorzitter en griffier
- Artikel 62 Verenigde vergadering
- Artikel 63 Geldelijke voorzieningen
- Artikel 64 Ontbinding Kamers
- Artikel 65 Troonrede
- Artikel 66 Openbaarheid vergaderingen
- Artikel 67 Quorum
- Artikel 68 Inlichtingenplicht bewindslieden
- Artikel 69 Aanwezigheid bewindslieden
- Artikel 70 Recht van enquête
- Artikel 71 Parlementaire onschendbaarheid
- Artikel 72 Reglement van orde
- Artikel 73 Taak Raad van State
- Artikel 74 Rechtspositie leden
- Artikel 75 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Raad van State
- Artikel 76 Algemene rekenkamer
- Artikel 77 Rechtpositie leden rekenkamer
- Artikel 78 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Rekenkamer
- Artikel 78a Nationale ombudsman
- Artikel 79 Vaste colleges van advies
- Artikel 80 Openbaarmaking advies
- Artikel 81 Wetgevende macht
- Artikel 82 Indienen wetsvoorstel
- Artikel 83 Toezending wetsvoorstel TK
- Artikel 84 Wijziging wetsvoorstel
- Artikel 85 Toezending wetsvoorstel EK
- Artikel 86 Intrekking wetsvoorstel
- Artikel 87 Aanneming en bekrachtiging
- Artikel 88 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 89 Algemene maatregel van bestuur
- Artikel 90 Bevordering internationale rechtsorde
- Artikel 91 Goedkeuring verdrag
- Artikel 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties
- Artikel 93 Verbindende kracht verdrag
- Artikel 94 Verdrag boven wet
- Artikel 95 Bekendmaking verdrag
- Artikel 96 Oorlogsverklaring
- Artikel 97 Krijgsmacht
- Artikel 98 Samenstelling krijgsmacht
- Artikel 99 Gewetensbezwaren militaire dienst
- Artikel 99a Civiele verdediging
- Artikel 100 Inlichtingen over krijgsmacht
- Artikel 101 [vervallen]
- Artikel 102 [vervallen]
- Artikel 103 Uitzonderingstoestand
- Artikel 104 Belastingheffing
- Artikel 105 Recht van begroting
- Artikel 106 Geldstelsel
- Artikel 107 Codificatie
- Artikel 108 [vervallen]
- Artikel 109 Rechtspositie ambtenaren
- Artikel 110 Openbaarheid van bestuur
- Artikel 111 Ridderorden
- Artikel 112 Civiele en administratieve rechtspraak
- Artikel 113 Strafrechtspraak
- Artikel 114 Doodstraf
- Artikel 115 Administratief beroep
- Artikel 116 Rechterlijke macht
- Artikel 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht
- Artikel 118 Hoge Raad
- Artikel 119 Ambtsmisdrijven
- Artikel 120 Toetsingsverbod
- Artikel 121 Openbaarheid terechtzittingen
- Artikel 122 Gratie
- Artikel 123 Instelling provincies en gemeenten
- Artikel 124 Autonomie en medebewind
- Artikel 125 Organen decentrale besturen
- Artikel 126 Ambtsinstructie commissaris koning
- Artikel 127 Vaststelling verordening
- Artikel 128 Toekenning bevoegdheden
- Artikel 129 Verkiezing vertegenwoordigend orgaan
- Artikel 130 Kiesrecht gemeenteraad niet-Nederlanders
- Artikel 131 Aanstelling burgemeester en commissaris Koning
- Artikel 132 Inrichting, samenstelling, bevoegdheid decentrale besturen
- Artikel 132a Caribische openbare lichamen
- Artikel 133 Waterschappen
- Artikel 134 Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
- Artikel 135 Gemeenschappelijke regelingen
- Artikel 136 Geschillen
- Artikel 137 Grondwetswijziging
- Artikel 138 Aanpassing niet gewijzigde bepalingen
- Artikel 139 Bekendmaking en inwerkingtreding
- Artikel 140 Handhaving bestaande regelgeving
- Artikel 141 Bekendmaking herziene Grondwet
- Artikel 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut
- Artikel IX - Berechting van misdrijven in oorlogstijd
- Artikel XIX - Afkondigingsformulier
- HOOFDSTUK
- Hoofdstuk 1 Grondrechten
- Hoofdstuk 2 Regering
- Hoofdstuk 3 Staten-Generaal
- Hoofdstuk 4 Adviesorganen
- Hoofdstuk 5 Wetgeving en bestuur
- Hoofdstuk 6 Rechtspraak
- Hoofdstuk 7 Decentralisatie
- Hoofdstuk 8 Herziening grondwet
- Additionele artikelen
DE GRONDWET
Artikel 112 - Civiele en administratieve rechtspraak
-
Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
-
De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.
Artikel 113 - Strafrechtspraak
-
Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
-
Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.
-
Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd.
-
Voor berechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.
Artikel 114 - Doodstraf
Artikel 115 - Administratief beroep
Artikel 116 - Rechterlijke macht
-
De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.
-
De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.
-
De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.
-
De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.
Artikel 117 - Rechtspositie leden rechterlijke macht
-
De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd.
-
Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
-
In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen.
-
De wet regelt overigens hun rechtspositie.
Artikel 118 - Hoge Raad
-
De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
-
De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht.
-
Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden opgedragen.
Artikel 119 - Ambtsmisdrijven
Artikel 120 - Toetsingsverbod
Artikel 121 - Openbaarheid terechtzittingen
Artikel 122 - Gratie
-
Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
-
Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.
WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR
ARTIKEL 117 - Rechtspositie leden rechterlijke macht
INHOUD- Historische ontwikkeling en actuele betekenis
- Benoeming voor het leven
- Toezicht & tuchtrecht over rechters
- Rechtspositionele onafhankelijkheid
- Literatuur
- Historische versies
Editie september 2020
1. Historische ontwikkeling en actuele betekenis
Tegenwoordig begint de publieksvoorlichting op www.rechtspraak.nlover een rechtvaardige rechter met de mededeling dat alleen de Hoge Raad een rechter kan ontslaan.[3] Tegelijkertijd is de bijzondere ontslagbescherming uit artikel 117 Grondwet slechts een onderdeel van het algemene leerstuk van de onafhankelijke rechterlijke macht, en misschien niet eens het belangrijkste.
De inhoud van de ‘onafhankelijke rechterlijke macht’ als element van de rechtsstaat, kan worden verhelderd met een aantal onderscheidingen. Allereerst is het verschil tussen onafhankelijkheid en onpartijdigheid van belang. Het eerste betreft de waarborg dat rechters in staat worden gesteld om te doen wat zij denken dat het recht van hen verlangt. Het tweede stelt juist eisen aan de rechterlijke macht: rechters mogenalleendoen wat het recht van hen vraagt. Het persoonlijke belang van een rechter mag niet samenvallen met dat van één van de partijen (omdat het familie is, bijvoorbeeld, of omdat de rechter die partij reeds in een andere hoedanigheid heeft geadviseerd) en hij mag zijn neutraliteit niet verliezen (door beslissingen te motiveren met zijn geloofsovertuiging, bijvoorbeeld, of een partijspeldje op de toga te dragen). Uiteraard zijn de onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet altijd even goed te scheiden. In de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden ze ook regelmatig
met elkaar verward.[4] Het door het EHRM ontwikkelde verbod op deschijnvan partijdigheid is bovendien een tussencategorie omdat die schijn ook kan worden gewekt door de rechtspositie van de rechter. Artikel\ 117 Grondwet gaat echter nadrukkelijk over de onafhankelijkheid van de rechter, en niet over zijn
onpartijdigheid.
Een tweede manier om de plek van artikel 117 Grondwet binnen het algemene leerstuk van de nafhankelijke rechterlijke macht te duiden, is het verschil in soorten onafhankelijkheid dat in de literatuur wordt gemaakt.[5] Allereerst is er de institutionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht als geheel. Deze is in de Grondwet geregeld in artikel 116: de wetgever moet de rechterlijke organisatie inrichten met een zekere zelfstandigheid ten opzichte van met name de regering. De wetgever mag dus geen gedetailleerde beheersbevoegdheden voor de uitvoerende macht creëren. Ten tweede is er de zogenaamde rechtspositionele onafhankelijkheid. Die is in gevaar als individuele rechters repercussies in hun rechtspositie vrezen bij een voor de andere staatsmachten onwelgevallige uitspraak. Dat is de onafhankelijkheid die beschermd wordt door artikel 117 Grondwet. Ten slotte is er een derde vorm van onafhankelijkheid: de functionele onafhankelijkheid. Leden van het Openbaar Ministerie kennen deze onafhankelijkheid niet: zij kunnen inhoudelijke algemene en bijzondere aanwijzingen krijgen van de Minister van Justitie en Veiligheid, zij het dat dit in concrete zaken zeer ongewoon is en bovendien gebonden aan beperkingen en waarborgen (art. 127-128 Wet op de rechterlijke organisatie). Zelfs de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, die wel rechtspositioneel onafhankelijk is, kan in de bijzondere situatie van artikel 119 Grondwet betreffende bepaalde ambtsmisdrijven van de regering de instructie krijgen om een individuele zaak te gaan vervolgen. Ten aanzien van rechters worden dergelijke instructiebevoegdheden uitgesloten door hun functionele onafhankelijkheid. Werkelijke functionele onafhankelijkheid gaat veel verder dan de afwezigheid van instructiebevoegdheden. Die vereist dat rechters ook hun juridische geweten blijven volgen wanneer een zaak onder het vergrootglas van de media ligt (het Wilders-proces bijvoorbeeld) of als zij inschattingen moeten maken waarvan zeweten dat een verkeerde afloop (een verdachte die naar het buitenland vlucht of een TBS-er die niet terugkeert van proefverlof) maatschappelijke verontwaardiging zal gaan opleveren. Functionele onafhankelijkheid is uiteindelijk een ideaal dat moeilijk is te codificeren. Volgens de grondwetgever is een rechterlijke macht die ook onder hoge druk koersvast blijft, meer een kwestie vanesprit de corpsdan van wettelijke regels. De mentaliteit van de rechterlijke macht is ‘natuurlijk de essentie van de rechterlijke onafhankelijkheid,’ aldus de regering, en de rechtspositionele onafhankelijkheid uit artikel 117 Grondwet is vooral bedoeld om die zo goedn mogelijk te ‘ruggesteunen’.[6]
Het grondrecht op een eerlijk proces uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten voor de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vervult ten aanzien van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht eenn onderscheidende en daarmee mogelijk aanvullende rol ten opzichte van de Grondwet. Waar de Grondwet zich richt op de institutionele en rechtspositionele onafhankelijkheid, met de bedoeling daarmee zoveel mogelijk functionele
onafhankelijkheid te creëren, staat in de jurisprudentie van het EHRM het resultaat centraal: de functionele onafhankelijkheid. De eisen ten aanzien van de rechtspositionele en institutionele onafhankelijkheid worden daar door het EHRM min of meer van afgeleid. Levenslange benoeming is zo geen absoluut vereiste, zolang dat in de praktijk maar geen situatie oplevert waarin de betrokken rechter
niet meer vrij kan oordelen over een voorliggende zaak.
2. Benoeming voor het leven
benoemd. Daar stond tegenover dat de procureurs-generaal en de hoofdofficieren van justitie ook niet konden worden ontslagen. Het aantal levenslange benoemingen in het Openbaar Ministerie is in de loop der tijd beperkt tot de procureur-generaal bij de Hoge Raad, in het licht van het forum privilegiatum uit
artikel 119 Grondwet en de daarvoor gewenste rechtspositionele onafhankelijkheid van de procureur-generaal.[7] De levenslange benoeming van rechters is in de loop van diezelfde tijd vooral uitgebreid. Vóór 1983[8] eiste de Grondwet dat ook bestuursrechters die geen onderdeel uitmaakten van de rechterlijke macht voor het leven zouden worden benoemd. In verband met het voornemen alle bestuursrechters onder het begrip rechterlijke macht te brengen, werd die bepaling in 1983 alvast geschrapt. Het voornemen is echter niet volledig uitgevoerd.
Daarom is de levenslange benoeming van de rechters in de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven geen grondwettelijke garantie maar een keuze van de wetgever.[9] De Staatscommissie Parlementair Stelsel adviseerde eind 2018 de benoeming van de leden van de Hoge Raad aan te passen om deze beter te beschermen tegen partijpolitieke invloeden. De staatscommissie adviseerde ‘om art. 117, eerste lid, Grondwet zodanig te wijzigen dat leden van de Hoge Raad worden benoemd bij Koninklijk Besluit op een bindende voordracht van een commissie, bestaande uit een deskundige (te benoemen door de Tweede Kamer), een lid van de Hoge Raad (daartoe aangewezen door de President van de Hoge Raad) en een andere deskundige (aangewezen door de President van de Hoge Raad en de Tweede Kamer gezamenlijk), niet zijnde een rechter of een parlementariër.’ Het voorstel is door Bovend’Eert en De Werd bediscussieerd in RM Themis.
Een benoeming voor het leven duurt niet per definitie tot de dood. In 1887 werd een leeftijdsgrens voor rechters uit Hollandse zuinigheid niet ingevoerd. Rechters die door ouderdomskwalen ongeschikt werden, konden wegens ongeschiktheid worden ontslagen, terwijl rechters die ondanks hun leeftijd nog altijd goed werk deden beter aan de slag konden blijven dan ten laste van ’s Rijks schatkist rentenieren.[10] In 1909 pakte deze keuzepenny-wise-pound-foolishuit. Om het vrijwillig ontslag van de oudere leden van de rechterlijke macht te bevorderen, beloofde de zogenaamde Achterstandswet[11] bejaarde rechters het volle salaris als pensioen. Sinds 1922 opent de Grondwet de mogelijkheid om bij wet een algemene leeftijdsgrens te bepalen, die tien jaar later, in 1932, werd bepaald op ‘de volle ouderdom’ van 70 jaar. Daar ligt die grens nog steeds.[12] Delegatie is hier uitgesloten en waakzaamheid geboden. Juist in een stelsel van carrièrerechters waarin de meest ervaren rechters aan de top van de piramide staan, kán een verlaging van de leeftijdsgrens een manier zijn om een ‘lastige’ Hoge Raad collectief te ontslaan. Verordening 130/1941 van Seyss-Inquart verlaagde bijvoorbeeld de leeftijdsgrens van 70 naar 65 jaar, in de hoop de openvallende vacatures met meer Duitsgezinde rechters te kunnen vervullen.[13] Dergelijke acties zijn in strijd met de rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Waakzaamheid is evenzeer geboden ten aanzien van het promotiebeleid binnen de rechterlijke macht. De dreiging te worden uitgesloten van elke toekomstige vervolgbenoeming kan onder omstandigheden zeker een schending van rechtspositionele (en functionele) onafhankelijkheid opleveren. Voor dergelijk misbruik van artikel 117, eerste lid, Grondwet hoeft in de huidige Nederlandse verhoudingen niet snel te worden gevreesd. In de praktijk staat de aanbeveling van het bestuur van het gerecht waarbinnen de vacature openvalt, centraal. Door dit stelsel van coöptatie beschikt de rechterlijke macht feitelijk over zijn eigen promotiebenoemingen.[14]
Voor ontslag op eigen verzoek of wegens het bereiken van de leeftijdsgrens geeft de Grondwet geen vormvoorschrift. De wet doet dat wel. Artikel 46h Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalt dat het ontslag bij Koninklijk Besluit wordt verleend. De Grondwet garandeert dat als ontslag eenmaal is aangevraagd, dit ook moet worden verleend. Zoals het de regering niet is toegestaan een rechter
tegen zijn zin te ontslaan, zo is het ook verboden een rechter tegen zijn zin te handhaven in zijn ambt.
3. Toezicht & tuchtrecht over rechters
De institutionele, rechtspositionele en functionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht betekenen niet dat zij zijn uitgezonderd van een van de belangrijkste constitutionele vragen:quis custodiet ipsos custodes?Wel is het antwoord in het geval van de rechterlijke macht bijzonder: de rechterlijke macht bewaakt zichzelf. Artikel 116, vierde lid, Grondwet bepaalt dat het toezicht op deambtsvervulling van de leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast, en de personen (leken) die incidenteel aan rechtspraak deelnemen, alleen kan worden uitgeoefend krachtens de wet en uitsluitend door de rechtsprekende leden van de rechterlijke macht. Onder ‘ambtsvervulling’, zo lichtte de regering toe, vallen zowel ‘ambtsbezigheden of ambtsplichten’ als ‘de waardigheid van het ambt’ in
algemene zin.[15] Het hier bedoelde toezicht moet dus goed worden onderscheiden van de juridische controle op de inhoud van de uitspraken. Daarvoor zijn de rechtsmiddelen verzet, hoger beroep en cassatie (in belang der wet) bedoeld. In 1983 schrapte de grondwetgever de (uit 1887 stammende) aanwijzing van de Hoge Raad als het gerecht waaraan bij uitsluiting het toezicht op de ambtsvervulling van rechters mocht worden opgedragen. De huidige formulering erkent dat ook presidenten van gerechten een rol vervullen bij het toezicht op de leden van het gerecht.[16] Waar artikel 116 Grondwet benadrukt dat het toezichtnietdoor anderen dan rechtsprekende leden van de rechterlijke macht kan worden uitgeoefend, bepaalt artikel 117, vierde lid, Grondwet de ultieme rechtspositionele consequentie voor de rechter die het betreft: schorsing of ontslag. Ondanks het vervallen van de grondwettelijke verplichting daartoe, heeft de wetgever de bevoegdheid tot schorsing en ontslag van rechterlijke ambtenaren nog altijd belegd bij de Hoge Raad, die uitspraak doet op vordering van de procureur-generaal.[17] Deze kan zijn vordering ambtshalve of op verzoek van de functionele autoriteit van de betrokken rechterlijke ambtenaren doen. De procureur-generaal verantwoordt zijn activiteiten in zijn jaarverslag. Daaruit blijkt dat niet veel gevallen in de praktijk oplopen tot een formeel ontslag door de Hoge Raad. In de praktijk gebeurt het ook vaak dat rechters die in de problemen komen zelf ontslag nemen.
Het tuchtrecht over rechters is geen rustig bezit. Het jongste hoofdstuk in de geschiedenis daarvan werd geschreven door de zware crimineel Saban Baran, die hangende zijn hoger beroep, tijdens een tijdelijk verlof om zijn pasgeboren kind te bezoeken, naar Turkije vluchtte.[18] Omdat het Openbaar Ministerie wel had verzocht Baran vast te zetten, kwam het Gerechtshof Arnhem in het oog van de publieke verontwaardiging terecht. Het ‘Burgercomité tegen onrecht’ verzocht de procureur-generaal het disciplinair ontslag van de betrokken raadsheren te orderen, waarop procureur-generaal Fokkens in een open brief reageerde dat niet was gebleken van een structureel tekort aan juridische kennis of persoonlijk wangedrag. Tot in de Tweede Kamer werd verzocht om een verruiming van de mogelijkheden voor disciplinair ontslag wegens disfunctioneren: ‘rechters die evident en verwijtbaar de plank - meerdere malen - misslaan.’[19] Ter gelegenheid van de meest recente aanpassing van het rechterlijk tuchtrecht vroeg de SP naar de manieren waarop gebrek aan kwaliteit kan leiden tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. Het antwoord van de regering schetst de lastige grens tussen de toenemende behoefte aan verantwoording, controle en sanctionering van publieke machtsuitoefening en de functionele onafhankelijkheid waarbinnen de rechterlijke macht in een rechtsstaat zijn werk moet kunnen doen. De regering stelde: ‘Als de kwaliteit van het rechterlijk werk tekortschiet, dan kan de rechter tot de orde worden geroepen. Bijvoorbeeld tijdens een functioneringsgesprek, waarin ook het kwalitatief functioneren van de rechter aan de orde komt. Indien de rechter ondanks herhaalde bespreking en waarschuwing ondermaats blijft presteren, kan dat uiteindelijk leiden tot ontslag via de Hoge Raad. Dat zal dan geen ontslag als disciplinaire maatregel kunnen zijn, want gebrek aan kwaliteit op zich zelf leidt
niet tot het oordeel dat er sprake zou kunnen zijn van plichtsverzuim. Gebrek aan kwaliteit zou eventueel kunnen leiden tot een ontslag wegens ongeschiktheid, maar als er sprake is van opzettelijk ondermaats presteren zou dat als plichtsverzuim kunnen worden beschouwd.’[20] Overigens is inmiddels wel voorzien in een uitbreiding van de mogelijkheden om voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen. In hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) is voorzien in de maatregel van “schorsing” en is het mogelijk om een rechterlijk ambtenaar bij wijze van ordemaatregel tijdelijk buiten functie te stellen of om redenen van een zwaar organisatorisch belang over te plaatsen naar een ander gerecht.
4. Rechtspositionele onafhankelijkheid
Artikel 117, vierde lid, Grondwet bepaalt dat de wet de rechtspositie van de rechtsprekende leden van de rechtelijke macht regelt. Vroeger noemde de Grondwet daarbij expliciet de bezoldiging van de rechters als onderwerp, en dat maakt meteen duidelijk waar deze bepaling over gaat. De constitutionele waarde ervan is de garantie dat de rechtspositie metalgemeneregels, zoveel mogelijk afkomstig van de formele wetgever wordt geregeld. Een bepaling zoals artikel 18, eerste lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie 1827 verdient dan ook niet de voorkeur. Krachtens die bepaling mocht een kantonrechter ‘zelfs in den tijd der vakantie niet buiten het Koningrijk gaan, zonder bijzonder verlof van den Koning [21] Een dergelijke bevoegdheid om individuele vakantieplannen te doorkruisen, zou tegenwoordig in het licht van de rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten zeerste moeten worden afgewezen. Hoofdstuk 3 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren regelt op dit moment het salaris en de andere financiële arbeidsvoorwaarden. De overige arbeidsvoorwaarden van rechters zijn met name geregeld in een algemene maatregel van bestuur: het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.Een recente wijziging in de Wrra heeft het mogelijk gemaakt individuele rechten en plichten van rechterlijke ambtenaren over te hevelen naar een Algemene Maatregel van Bestuur, in plaats van de betreffende wet in formele zin. z Een verschuiving dus van de wettelijke waarborg naar de bestuurlijke macht alleen. De Raad adviseerde positief, omdat in de uitwerking “[H]et overeenstemmingsvereiste blijft gelden ten aanzien van rechtspositionele bepalingen in de wet, maar door de meerderheid van dergelijke bepalingen op AMvB-niveau te regelen, zal de frictie tussen het overeenstemmingsvereiste van de NVvR en het recht van amendement van de Tweede Kamer zich veel minder vaak voordoen. De Raad is van mening dat hiermee een goede balans is gevonden tussen de bescherming van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren – en het overeenstemmingsvereiste dat daarbij geldt – en het gewenste niveau waarop zaken die rechterlijke ambtenaren voor het leven benoemd raken dienen te worden vastgelegd. Bepalingen die de magistratelijkheid betreffen (benoeming, beëdiging) of de persoonlijke levenssfeer van rechters en raadsheren te zeer raken (nevenbetrekkingen), blijven immers op wetsniveau geregeld.”
5. Literatuur
- P.P.T. Bovend’Eert,Benoeming en ontslag van rechters(oratie KUN), 2000- P.P.T. Bovend’Eert,Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Deventer: Kluwer 2008
- P.M. van den Eijnden, Onafhankelijkheid van de rechter in constitutioneel perspectief(diss. KUN), Deventer: Kluwer 2011
- M.L. van Emmerik, J.P. Loof & Y.E. Schuurmans,Systeemwaarborgen voor de
kernwaarden van de rechtspraak, Research Memoranda Raad voor de rechtspraak
2014/2.
- E.P. Muller & C.P.M. Cleiren,Rechterlijke macht, Deventer: Kluwer 2006.
- Staatscommissie Parlementair Stelsel, Lage Drempels, Hoge Dijken: Democratie en Rechtsstaat in Balans, Amsterdam: Boom 2018.
- P.P.T. Bovend’Eert, Wijziging van de benoemingsprocedure bij de Hoge Raad: goed idee?, RM Themis 2020 – 4, pp. 195 – 198.
- M.F.J.M. de Werd, Schaf het voordrachtsrecht van de Tweede Kamer af!, RM Themis 2020 – 4, pp. 199 – 202.
- Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de benoeming van de leden van de Hoge Raad der Nederlanden Memorie van Toelichting, consultatieversie december 2019.
- B. Groen, ‘Verleng het Rechterlijk leven!’, Nederlands Juristen Blad 2018/496.
- Brief van Raad voor de Rechtspraak aan Minister van Rechtsbescherming 7 mei 2020, Advies inzake het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wrra m.b.t. het overeenstemmingsvereiste.
6. Historische versies
Eerste, tweede en derde lid:Art. 113 Gw. 1814: De leden en ministers van den Hoogen Raad en provinciale
Geregtshoven, benevens de Procureurs Generaal bij dezelve, worden voor hun
leven aangesteld. De tijd der bediening van alle andere regters wordt bij de wetbepaald.
Geen regter mag gedurende den tijd zijner bediening van zijnen post worden ontslagen, dan op eigen verzoek of bij regterlijk vonnis.
Art. 186 Gw. 1815: De leden en ministers van den Hoogen Raad, de provinciale
Geregtshoven en criminele Regtbanken, benevens de Prokureurs Generaal, en
Hoofdofficieren bij dezelve, worden voor hun leven aangesteld.
De wet regelt den tijd der bediening van andere regters en regterlijke ambtenaren.
Geen regter mag gedurende den bepaalden tijd zijner bediening, van zijnen post
worden ontslagen, dan op eigen verzoek of bij regterlijk vonnis (art. 184 Gw.
1840).
Art. 163 Gw. 1848: De leden en de procureur generaal bij den Hoogen Raad, de leden van de geregtshoven, zoo die er zijn, en van de regtbanken van eersten aanleg, worden voor hun leven aangesteld.
Al dezen en de zoodanigen, die voor een bepaalden tijd zijn aangesteld, kunnen
worden afgezet of ontslagen door regterlijke uitspraak, in de gevallen in de wet te
bepalen. Zij kunnen op eigen verzoek, door den Koning worden ontslagen.
Art. 166 Gw. 1887: De leden van de regterlijke Magt worden door den Koning
aangesteld.
De leden van de regterlijke Magt, met regtspraak belast, en de procureur generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aangesteld.
Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen.
Op eigen verzoek kunnen zij door de Koning worden ontslagen.
Indien een collegie belast wordt met administratieve regtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn de eerste, tweede en vierde zinsnede van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk.
Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen.
Dit artikel is niet toepasselijk op hen die uitsluitend belast zijn met regtspraak over personen, behoorende tot de zee of landmagt of tot eenige andere gewapende macht, of met de beslissing van disciplinaire zaken.
Art. 167 Gw. 1922: De leden van de rechterlijke macht worden door den Koning aangesteld.
De leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast, en de procureur
generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aangesteld.
De wet kan bepalen, dat hun met het bereiken van een bepaalden leeftijd ontslag
wordt verleend.
Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen.
Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen.
Indien een college belast wordt met administratieve rechtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn het eerste, tweede, derde en vijfde lid van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk.
Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen.
Dit artikel is niet toepasselijk op hen die uitsluitend belast zijn met rechtspraakover personen, behoorende tot de zee of landmacht of tot eenige andere gewapende
macht, of met de beslissing van disciplinaire zaken (art. 173 Gw. 1938; art. 180
Gw. 1953; art. 180 Gw. 1956, behoudens dat i.p.v. `behoorende tot de zee of
landmacht of tot eenige andere gewapende macht' wordt gelezen `behorende tot de
krijgsmacht').
Vierde lid:
Art. 61, tweede lid, Gw. 1815: De bezoldiging der ambtenaren van de regterlijke magt wordt door de wet geregeld.
7. Jurisprudentie
- HvJEU 24 juni 2019, C-619/18, ECLI:EU:C:2019:531, (Commissie t. Polen, verlaging pensioenleeftijd rechters), m. nt. Kaya.- Klachteninstituut Financiële Dienstverlening 12 maart 2020, JCDI:ADS205361:1, RF 2020/53.
- HR 20-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:2038.
Noten
- Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid, De toekomst van de nationale rechtsstaat, (WRR- rapport no. 63), 2002. Zie http:/ / www.wrr.nl/ publicaties.
- J.R. Thorbecke, Aantekening op de Grondwet, Tweede deel, 1843, p. 201.
- https:/ / www.rechtspraak.nl/ Hoe- werkt- het- recht/ Rechtspraak- in- Nederland/ Rechters/ Paginas/ Rechtvaardige- rechter.aspx.
- P.M. van den Eijnden, Onafhankelijkheid van de rechter in constitutioneel perspectief (diss. KUN), Deventer: Kluwer 2011, p. 51- 149.
- P.P.T. Bovend’Eert, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2008, p. 17- 32.
- Kamerstukken II 1980/ 81, 16 162, nr. 3, p. 19 (Nng, V, 23).
- Kamerstukken II 1980/ 81, 16 162, nr. 3, p. 5 (Nng, V, 9). De rol van de procureur generaal binnen het rechterlijk tuchtrecht (artikel 46o Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) vormt eveneens een goede reden voor voldoende rechtspositionele onafhankelijkheid.
- Artikel 180, zesde lid, Grondwet 1972.
- Zie bijvoorbeeld artikel 4, eerste lid, Beroepswet juncto, artikel 2, eerste lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
- J. T. Buijs, De Grondwet. Toelichting en kritiek, Deel III, Arnhem: Gouda Quint 1888, p. 322.
- Wet van 27 september 1909 (Stb. 324). Besproken in P.J. Oud, Het Constitutioneel Recht van het koninkrijk der Nederlanden, Deel II, Zwolle: Tjeenk Willink, 1970, p. 649.
- Tegenwoordig in artikel 46h, derde lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
- C.J.H. Jansen, ‘De spagaat van de leden van de Hoge Raad in de Tweede Wereldoorlog’, NJB 2005 afl. 17, p. 880- 886.
- P.P.T. Bovend’Eert, Benoeming en ontslag van rechters (oratie KUN), 2000, p. 9. Bovend’Eert meent overigens dat de praktijk van coöptatie echter ook weer in zichzelf in strijd is met de machtenscheiding (p.13). De voordelen moeten in dit geval echter zwaarder wegen dan de nadelen.
- Kamerstukken II 1980/ 81, 16 162, nr. 3, p. 18 (Nng, V, 22).
- Kamerstukken II 1980/ 81, 16 162, nr. 3, p. 18 (Nng, V, 22). De Grondwet veronderstelt dan uiteraard rechtspositionele en functionele onafhankelijkheid bij deze toezichthoudende presidenten. Zie voor de grondwettigheid van de verhouding met de Raad voor de rechtspraak op dit punt: P.P.T. Bovend’Eert, ‘Wie bewaakt de bewakers? De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters is ongrondwettig’, NJB 2015/ 407, af. 8, p. 509 e.v.
- Hoofdstuk 6A Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
- https:/ / nl.wikipedia.org/ wiki/ %C5%9Eaban_Baran.
- Krista van Velzen (Kamerlid SP), ‘Maak ontslag rechters makkelijker’, NRC Handelsblad 5 oktober 2009.
- Kamerstukken II 2013/ 14, 33 861, nr. 6, p. 5.
- Dat moet uiteraard in context worden gezien, zoals het tweede lid van artikel 18 Wet RO 1827: ‘De Raadsheeren en Regters, welke dienst doen in krimineele en correctionele zaken, hebben geene vakantie’.
Rechtspositie leden rechterlijke macht
De rechtsprekende leden van de rechterlijke macht krijgen alleen ontslag op eigen verzoek of wanneer zij zeventig jaar worden. Leden van rechterlijke macht die niet de functie van rechter hebben, maar onderdeel zijn van de ondersteunende diensten, worden niet voor het leven benoemd.
Het kan voorkomen dat een rechter vanwege een slechte lichamelijke of geestelijke gezondheid zijn ambt naar objectieve maatstaven niet naar behoren kan vervullen. Ook kan het voorkomen dat een rechter zelf een ernstig misdrijf begaat en daarvoor wordt veroordeeld. In dergelijke gevallen kan een rechter toch worden geschorst of ontslagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan het ontslag of de schorsing vorderen; de Hoge Raad beslist over de vordering. Zo blijft de beslissing over schorsing of ontslag van een rechter aan een orgaan van de rechterlijke macht zelf.
De rechterlijke macht beschikt over een eigen centraal bestuur: de Raad voor de rechtspraak. Dat orgaan is niet ondergeschikt aan een minister, noch aan de regering of een ander orgaan. De Raad is onder meer verantwoordelijk voor het financieel beheer van de rechterlijke macht en voor de bevordering van de kwaliteit van de rechtspraak.
Plaats Uw Reactie
*Verplicht invulveld straks zijn alleen uw naam en reactie zichtbaar.
Er kan enige tijd overheengan tot uw reactie zichtbaar is.