Terug naar overzicht

Oppositie voeren via de senaat?


Eigenlijk is het wel begrijpelijk. In 2010, tijdens de hete formatie van het kabinet-Rutte I, tekenden partijen die in het dagelijks leven voor afschaffing van de Eerste Kamer pleitten, de dreigbrief van D66-senator Engels. De brief beschreef de problemen die het kabinet kon verwachten als het de begroting voor 2011 zou komen verdedigen. Voor het eerst in de recente geschiedenis was er een ideologische tegenstelling tussen de Eerste en Tweede Kamer, en die tegenstelling werd onmiddellijk uitgespeeld. Het kabinet werd desondanks gevormd en de begrotingsstukken kwamen naar de Senaat. PvdA-senator Noten zette zich aan het hoofd van de bezorgde Senaatsmeerderheid die het land voor de alom geprofeteerde terugval in middeleeuwen moest behoeden. Het werd uiteindelijk een merkwaardig potje armworstelen over het Belastingplan 2013, het btw-tarief voor operakaartjes en een derde termijn. Gemeten aan de inzet van de dreigbrief viel het resultaat nogal tegen: uitstel van een halfjaar voor het btw-tarief.

Toen er nieuwe Provinciale Staten, en dus een nieuwe Eerste Kamer verkozen moest worden, schoven alle partijen meer politiek geprofileerde kandidaten naar voren. Voor de PvdA trad Marleen Barth in het strijdperk, die onmiddellijk meldde ‘niet voor het staatsrecht, maar voor haar idealen’ in de Eerste Kamer te willen. Het is dan ook belangrijk dat het Buma niet lukte om op 13 september wakker te worden in de door Samsom gepredikte heilstaat waarin men elkaar blijmoedig meerderheden gunt en de Eerste Kamer rustig afwacht. Dat hoefde ook niet. De presentatie van het regeerakkoord was een uitgelezen kans om de nieuwe positie te markeren. CDA-senator Brinkman opende in de Volkskrant een loket voor politieke koehandel: ‘Als men onze stem wil hebben, zal men ons serieus moeten nemen. Voor wat hoort wat.’ Buma volgde een paar dagen later in Buitenhof door de inzet van het CDA te markeren en samen met Roemer de inkomensafhankelijke zorgpremie te begraven. CDA’ers zitten tenslotte ook voor hun idealen in de politiek, en zien daar geen tegenstelling met het staatsrecht in. CDA-senator Dölle schreef in 2000, dat men in de Senaat heerlijk ambachtelijk werk kon leveren in de luwte van publiciteit. Maar, tekende hij onmiddellijk aan, voor het CDA was dit ambachtelijke werk altijd ook het bedrijven van politiek. Er zijn redenen om toch niet voluit te gaan met dat gecoördineerde oppositievoeren via de Senaat. Onder die redenen bevindt zich niet het argument dat het CDA ‘een toontje lager’ zou moeten zingen vanwege het zetelverlies. Het gaat mij om andere argumenten: de positie van de Eerste Kamer op de lange termijn en de essentie van het tweekamerstelsel. De sp heeft er bij de oppositie tegen Rutte I en Rutte II nooit een geheim van gemaakt dat de Eerste Kamer naar haar oordeel helemaal geen vetorecht zou mogen hebben. Een zogenaamd terugzendrecht, waarmee de Eerste Kamer niet meer kan dan de Tweede Kamer verplichten nog eens naar een voorstel te kijken, vinden de socialisten beter passen bij de indirect democratische grondslag van de Senaat. De recentste christendemocratische doordenking van ons staatsbestel, het WI-rapport Spiegel van de staat, wijst een dergelijk terugzendrecht af. Niet principieel, maar omdat de invoering van het terugzendrecht waarschijnlijk de opmaat tot de afschaffing van het vetorecht zal blijken. Een dergelijkestrategische voorzichtigheid komt ook nu van pas. Het CDA moet voorkomen onderdeel te worden van een door anderen georkestreerd eindspel van de Senaat. Het tweede argument tegen een al te politieke inzet van de Senaat is de eigen visie op het tweekamerstelsel. Dat de Eerste Kamer een volwaardige rol toekomt die meer inhoudt dan tekenen bij het kruisje, is nog iets anders dan dat dit dezelfde rol is als de Tweede Kamer heeft. De Senaat heeft wel degelijk een eigen, aparte positie. De Eerste Kamer komt in het wetgevingsproces ná de Tweede Kamer en kan dan niets meer aan een wetsvoorstel wijzigen. Bovendien beoogt de Grondwet enig dualisme tussen beide Kamers: niemand mag tegelijk lid zijn van beide. De gedachte achter die eigen rol voor de Eerste Kamer is wezenlijk dezelfde als het argument van het WI-rapport tegen de gekozen minister-president. Kabinet en Tweede Kamer zouden dan een gelijk mandaat kunnen claimen en elkaar bij de strot grijpen. Het enige resultaat daarvan is cynisme, voorspelt het rapport, omdat er vanwege deze patstelling niets meer gebeurt. Op dezelfde manier mogen Eerste en Tweede Kamer niet te veel in elkaars vaarwater komen.

Hoe de beide rollen dan uit elkaar te houden? Ik stel twee verschillende registers voor en enige onderlinge afstand. Het register van de Tweede Kamer bestaat uit piketpaaltjes, stippen aan de horizon, gestelde doelen, hoogdravende voorstellen en nog zo wat. Het register van de Eerste Kamer bestaat uit beoordelen, bijsturen, controleren, toetsen en dergelijke. Het eerste begint ideologisch en eindigt ambachtelijk. Het tweede begint ambachtelijk en eindigt ideologisch. Het eerste gaat meer over doelen dan over middelen, het tweede meer over middelen dan over doelen. Het is allebei politiek, maar wel van een ander soort. Buma, die op de bank bij Eva Jinek duidelijk maakt dat het CDA de begroting voor 2013 zal beoordelen op de hoeveelheid nieuwe banen, bedrijft typische Tweede Kamer-politiek. CDA-senator Franken, die zijn standpunt over het Belastingplan 2013 begint met de opmerking dat het stuk grotendeels nog door minister De Jager is geschreven, doet aan typische Eerste Kamerpolitiek. Het begint echter te vloeien als Tweede Kamerleden in de media oppositie voeren met de coalitieminderheid in de Eerste Kamer als argument. Evenmin zouden senatoren mogen suggereren dat men bij hen niet hoeft aan te kloppen met een wetsvoorstel waar de geestverwante fractie in de Tweede Kamer tegen was. Ik zeg niet dat het wat het CDA betreft al zo ver is gekomen. Ik wil slechts de grens voorstellen die beide Kamers uit elkaar kan houden. Dat houdt het wel zo begrijpelijk, bovendien.

Deze bijdrage verscheen eerder in Christen Democratische Verkenningen, Winter 2012, p. 22-23.

Over de auteurs

Geerten Boogaard

Geerten Boogaard is universitair docent staats- en bestuursrecht in Leiden en tevens een van de auteurs van het Grondwetcommentaar

Reacties

Andere blogs van Geerten Boogaard
De vleespotten van de parlementaire toetsing (een reactie op sillen)
Rechter is geen toegangskaartje tot studio’s van Hilversum
Klusje grondwet!